Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 16 mei 2025


LUCIUS. O wakk're Goth, dit is die bare duivel, Die Andronicus' dapp're hand hem stal, De parel, die de keizerin bekoorde, D

Wie zou nu dapp're Bertha deren? De dienaar meesmuilt in zijn baard: "Die zwaardslag was een goudstuk waard!" Fulco zweeg. Daverende toejuichingen waren zijn deel. Doch Fulco lachte thans niet. Met den vinger naar Peer wijzende, die doodsbleek in den versten hoek eene schuilplaats zocht, riep hij: "En wilt ge weten, wie de schurk is, die dat feit durfde ondernemen? Daar staat hij!

'k Was, Rome, veertig jaren lang uw krijger, 'k Heb met geluk 's lands krachten aangevoerd, En een en twintig dapp're zoons begraven, In 't veld geridderd, in den strijd gesneefd Voor 't recht en 't welzijn van hun edel land. Reik aan mijn ouderdom een eerestaf, Geen scepter om de wereld te regeeren; Die 't laatst hem voerde, mannen, hield hem hoog.

Een dapp're schoonzoon valt u zoo ten deel, Juist goed, om, met uw drieste zoons verbonden, Beroerders van 't Romeinsch gebied te zijn. TITUS. Elk woord vlijmt als een dolk mijn bloedend hart.

ÆMILIUS. Te wapen, heer! Nooit drong de nood zoozeer. De Gothen zijn vereend, en met een macht Van koene krijgers, fel belust op buit, Naar Rome op marsch, nabij reeds; aan hun hoofd Staat Lucius, zoon van de' ouden Andronicus; Hij dreigt, in zijne wraak niet minder ver Te willen gaan dan eens Coriolanus. SATURNINUS. De dapp're Lucius veldheer van de Gothen?

Tien jaren zijn het, sinds hij Rome's zaak Gediend en onzer tegenstanders trots Gestraft heeft met het zwaard, en vijfmaal keerde Hij bloedend weer en droeg zijn dapp're zoons Op baren van het veld; Nu eind'lijk keert, met eerebuit beladen, De wakkere Andronicus weer naar Rome, Titus, befaamd, met wapenroem gekroond.

"Waar is 't gevaar?" "Hier, Gijsbrecht, hier!" De hulp komt nader. De dapp're bruidegom is daar En zoekt in 't duister naar den dader. Thans vreest de roover voor den dood En zucht om redding uit den nood. De blijdschap op haar lief gelaat Werpt Bertha zich in 's Ridders armen. De roover neemt zijn kans te baat; Hij wacht van Gijsbrecht geen erbarmen.

TAMORA. Genadig vorst, geliefde Saturninus, Mijns levens heer, gebieder van mijn geest, Wees kalm, verdraag des ouden Titus' zonden, Gevolg der droef'nis om zijn dapp're zoons, Die hem in 't merg drong en zijn hart doorboorde; Tracht liever hem zijn jammer te verzachten, Dan dat gij hoog of laag voor dezen hoon Vervolgt en straft. Is Aaron wijs, Dan zijn wij veilig, ank'ren in de haven.

De Rijn vloeit klaar, maar een dof gebrom Van kamp hoort straks zijn bed, En van speren galmt het land rondom En er schreeuwt ginds een trompet, En de dapp're ligt in zijn bloed, geveld, Want de Wilde Jager is langs gesneld.

Aan vijf en twintig dapp're zoons, Romeinen, Van half zooveel als Priamus bezat, Ziet hier, al wat mij dood of levend bleef. Dat Rome hen, die leven, loon' met liefde, En hen, die 'k naar hun laatste woning breng, Met eeuw'ge ruste bij hun voorgeslacht. De Goth vergunt mij 't zwaard hier op te steken.

Woord Van De Dag

rozen-hove

Anderen Op Zoek