Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 21 juni 2025
II. 287, alwaar v. Rhyn in 't breede hierover uitweidt, aan Fredegarius geen gezag boven Friesche Schrijvers toekennende. Alting, II. in voc. Austrachia Burdine, Westrachia; Brouwer en Eekhoff, Nasporingen betrekkelijk de Middelzee, bl. 31 noot, 116 en 117, waarin ook de gebrekkigheid van de oude kaarten wordt aangetoond. Bl. 273. Die men een Grietman noemt.
Laatstgenoemde rigting werd echter spoedig verdrongen door het Kalvinisme, dat in 1567 in Brabant boven alle andere rigtingen ingang vond en zich streng wist te handhaven . Nadat het ook door Prins WILLEM I en daarna door Graaf WILLEM LODEWIJK was aangenomen, bragt MENSO ALTING, een der weinige Oost-Friesche predikanten, die de gevoelens van KALVIJN waren toegedaan, met de hulp van Dr.
In Nederland, al hoe talrijk deze patronymika op ing er ook als geslachtsnamen voorkomen, zijn ze toch niet talryker dan die, welke den byform ink vertoonen. Als voorbeelden mogen de volgende geslachtsnamen hier genoemd worden: Alting, Benning, Damming.
Alting, van Rhyn en anderen beweren, dat het woord beteekent Friesche Waterbewoners, waarmede zich latere schrijvers hebben vereenigd, en 't welk ook door den geleerden Ypeij, in zijne Geschiedenis der Nederl. Tale, I. bl. 164, en II. bl 109 en volgg. nader is bevestigd. Plinius noemt dezelve als wonende tusschen het Vlie en het Helium, monden van den Rijn.
Ook van elders is dit genoeg bekend. Dat de patronymika, op bl. 28 opgenoemd, ook reeds van zeer oude dagteekening zijn, kan men in Förstemann's Altdeutsches Namenbuch naslaan, waar we eenen Alting reeds in 't jaar 793 vinden, eenen Husinc ook reeds in de 8ste eeu, eenen Benning in de 9de eeu, en eenen Imminc en Ulinc vóór het jaar 1100.
Prins Maurits en Graaf Willem daar binnen komende, wierden verwellekomt door den klokspeelder, speelende de wys van den 6den Psalm. Daar na wierd de Magistraat verandert, wordende daar tot eerste Burgemeesters aangestelt, Mello Conders, Joachim Alting, Harmen Koning en Egbert Alberda. Voorts wierd de St.
De Landstreek van deze Provincie. Over deze verdeeling en het bestuur der Graafschappen, vergelijke men onze Aantt. bl. 344; § 4 van het Overzigt in het Friesch Jierboeckjen 1833, en de 2de § van dat van 1834. Over de benamingen van Estrachia of Austrachia en Westrachia, moet ik nog wel aanmerken, dat Alting in zijne Descriptio agri Batavi et Frisii, of Notit. Germ.
Achter de Oudheden en Gestichten van Vriesland geplaatst, tot aanvulling van vele onvermelde zaken in dit werk, in welks voorafspraak bij de Friesche schrijvers luchtig beoordeelt. Hij verwerpt S. Petri, Furmerius, Winsemius, Hamconius en Zoeteboom, en houdt zich aan Emmius, Douza, Schotanus, Buchelius, Huetius en Alting.
Dezen nu zwierven op bergen en in dalen rond, tot dat zij in Zwitserland gekomen, aldaar zich huizen hebben gebouwd en een gedeelte lands bevolkt. Menso Alting beweert, dat de Friezen van een en dezelfde afkomst zijn als al de Overrijnsche volkeren.
Ook de heeren A. S. Carpentier Alting en G. P. Rouffaer hebben bijdragen toegezegd, betrekking hebbende op Junghuhn's persoonlijkheid, terwijl de heer W. C. Muller zich bereid heeft verklaard een Junghuhn-bibliographie samen te stellen. Het boek zal versierd worden met reproducties naar photographieën, door Junghuhn zelven genomen van Javaansche landschappen.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek