United States or Northern Mariana Islands ? Vote for the TOP Country of the Week !


En ginder, met den vrede op haar gezicht, kwam Charlot terug van de mis met drie kerkboeken onder den arm. Als Pallieter haar zag, zong hij haar toe: "Zeg, kwezelke, wilde gij danse?..." "Het zal e schoe weer weurre, bruur!" "Een heilig weer wor de kwezels in misstaan!" "Ik ben gin kwezel!" "Dor zadde te vet veur! Woroem ette ni wa minder?..." "Daaroem!" zei ze kwaadweg.

De peekens zwollen ervan in den grond en het groen-blauwe koren ging er zichtbaar bij omhoog. De verten waren zuiver lijk op gothieke schilderijen. En Bruur beklom nog vele boomen, sprak met een boer of boerenmeid, zat het veld te bezien, dronk zijn dorst af aan de beken en zoo was hij al 'n heele tap gegaan, en zijn maag keerde om van den danigen honger.

En Pallieter zag Charlot, de jubilarisse, met opgeheven rokken, zoodat hij tot aan de knieën bijna haar dikke pileerrechte beenen zag alleen loopen onder een purpelen zonnescherm. Hij riep haar. Zij kwam afgeloopen, lamenteerde: "Och Bruur, kiert algau nor huis, en mokt de kaffe geried, 'k zien gruun van den hoenger." "Kom stap oep!"

Gelukkiglijk was Beyaard spoedig klaar. Charlot kroop het eerst in de slee en ze reden weg. "Rap," zei ze, "want man soep." Doch ineens zag ze dat de slee een andere weg inreed. "Bruur," riep ze verbijsterd, "ge red verkierd!..." "Altijd recht deur!" zei Pallieter. "Mor 'k moet thuis zijn veur man soep!" kreet ze wanhopig. "We moette gin soep hemme," antwoordde Pallieter kalm.

En Pallieter, aangedaan door al dat wild, barbaarsch en overtollig leven, dat zoo rijk bijeengekoekt zat in die levensvolle boomenlomp, sloeg er zijn armen rond en zei vervoerd: "Bruur Boem, Bruur Boem!" Als Pallieter noen hoorde toeten op een hoeve, was hij zoo vol honger en zoo ver van huis, dat hij op die hoeve aftrok om er te kunnen eten.

Zij namen de kortste binnenweggekes en voor elken steenen kapelleken maakte Charlot een kruis, en daar waar de kersen wat laag over de haag hongen plukte Pallieter ze af, en deelde met Charlot. De zon scheen door hun kleeren heen op hun dikke buik, en het kersensap verkoelde hunne darmen. Ze moesten ievers over een grachtje springen, doch Charlot durfde niet en vroeg: "Zet er mij is over, bruur!"

"Ziedis hoe schoen!" riep ze, "het sniewt!" en zij draaide den bol om, schudde er mee en daar vielen en wemelden in den bol allemaal kleine, witte zemeltjes, rond het beeldje. "Dad snie is zagemeel!" zei Pallieter. "Ni schampe!" dreeg Charlot, "of 'k steek alles weg! En ziedis mijnhier Fransoe," lachte Charlot, "ziedis Bruur!" en zij haalde uit een kartonnen doos, een schel-koperen tuig.

Toen Charlot Pallieter zag aankomen, liet ze den horen vallen, liep hem tegemoet en riep, bleek van alteratie: "Bruur, Bruur, 't is nen drijlink! twee jongens en ien meske! Ierst kwam...." Pallieter liet haar voortbabbelen en liep, gevolgd van de meid naar boven.

"Wa 'da' ze toch verzinne, Bruur," zei Fransoo. "Ja," zei Pallieter, "as ne mens ni mier 'n pop kan spele, dan spele ze ons Luverijke." En zie! op nen één-twee-drij scharde Charlot alles van tafel, en droeg het verontwaardigd naar haar kamer. Zij riep: "Nij krijgde niks, en 'k laat niks ni meer zien!"

"Och," zei de pastoor tot Marieke, "'t zal mij zoo vare, zonder den Bruur te zijn," hij schudde zijn hoofd en zuchtte. "Kom," troostte Marieke, "zoe erg zal 't ni zijn, er is immers nog Fransoe." "'t Is tijd!" juichte Pallieter tot de voortlamenteerende Charlot. "Oep de wage!" en hij sloeg den met hooi gevulden tweezak over zijn schouder.