Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 10 mei 2025
De vacht is bij het mannetje aan de bovenzijde vaalgrijs, soms zwartachtig, bij 't wijfje heeft zij een meer geelachtige tint; het aangezicht is roodachtig geel, het oor aan de rugzijde roestkleurig grijs.
De vacht bestaat uit fijne, korte, dicht bijeengeplaatste wolharen, waaraan men de drie overlangsche strepen van de rugzijde van den romp het best kan waarnemen, en uit lange, droge, harde, eenigszins gladde, op hooi gelijkende bovenharen. De vacht is bleek roodachtig aschgrauw op de bovendeelen, zilvergrijs op den buik; de klauwen zijn geelachtig of bruinachtig geel.
Bij de Fitis is de rugzijde groenachtig grijs, op den stuit in groen overgaande, de buikzijde lichtgeel met uitzondering van de witte borst en buik; de slagpennen en de staartveeren zijn olijfkleurig bruin, beide op de buitenvlag met een smallen, bruinachtig groenen, de eerstgenoemde bovendien op de binnenvlag met een breederen, witachtigen zoom voorzien; de wangen zijn geelachtig; boven de oogen komt een lichtgele streep voor; de pooten zijn bruinachtig geel.
Zij komt in bosschen, maar ook op 't veld voor, en leeft van insekten en vogeleieren zoowel als van zaden; ook begeeft zij zich wel in schuren en huizen. De kortstaartige hamster, zoo groot als een flinke rat, is aan de rugzijde licht geelbruin, terwijl buikzijde en pooten zwart zijn. In ons land komt zij nergens anders voor dan op de zware kleigronden van Zuidelijk Limburg.
Het jeugdkleed heeft een roodachtig bruingrijze grondkleur, waarop vlekken voorkomen, omdat de vederen van de rugzijde ieder afzonderlijk lichtgele schachtvlekken en zwartachtige randen hebben. De lengte van het mannetje bedraagt 7 cM.; het wijfje is een weinig kleiner.
Borst- en buikholte worden aan hare rugzijde door de wervelkolom of ruggegraat begrensd, welke uit vele platte beenstukken, de wervels, bestaat. De bovenste wervel draagt den schedel, welke de schedelholte insluit; deze zet zich voort in de reeks wervelholten, die in de verschillende wervels aanwezig zijn. De verschillende wervelholten vormen te zamen de ruggemergsholte.
Terecht wordt de Buidelmiereneter als een der fraaiste en opmerkelijkste Buideldieren beschouwd. In grootte komt hij ongeveer met onzen Gewonen Eekhoorn overeen. Zijn kleur is hoogst eigenaardig. Het okergeel van 't voorste deel van de rugzijde van 't lichaam, dat door de hiermede gemengde, witte haren lichter schijnt, gaat verder achterwaarts onmerkbaar in donkerzwart over, dat het grootste deel van de achterste helft van het lichaam inneemt, maar door witte of roodachtige dwarsbanden afgebroken wordt. Het voornaamste voedsel van den Buidelmiereneter is reeds door zijn naam aangeduid. Men vindt hem daarom vooral in zulke boschrijke gewesten, waar de Mieren in grooten overvloed voorkomen. Geheel op dezelfde wijze als de Mierenleeuw steekt hij de tong te midden van de wemelende schaar en trekt haar schielijk in den bek terug, nadat een groot aantal van de vertoornde Insecten zich er aan vastgebeten hebben. Bovendien verslindt hij, naar men zegt, ook andere Insecten en in sommige gevallen het hars, dat door de twijgen van de eucalypten wordt uitgezweet, ja zelfs gras. In tegenstelling tot de reeds genoemde Roofbuideldieren is de Buidelmiereneter in den volsten zin van het woord ongevaarlijk. Zonder eenige tegenstribbeling schikt hij zich in de gevangenschap, waarin hij het gewoonlijk niet lang uithoudt, daar men hem het noodige voedsel niet in voldoende hoeveelheid verschaffen kan. Het aantal jongen in iederen worp bedraagt, naar men zegt, 5
Van de voorste ledematen komt in den regel alleen de vereelte rugzijde van de vingers, die naar de handpalm gekromd zijn, met den grond in aanraking; soms hebben ook de teenen van den voet, die overigens op de geheele zool rust, dezen stand, die den echten boombewoner karakteriseert.
De vederen van de rugzijde zijn vaal rosbruin, op den kruin en den rug het donkerst, die van de buikzijde licht geelachtig grijs, aan de keel en op het midden van de borst het lichtst, de binnenste helft van de vlag der slagpennen is donkerbruin, de stuurpennen zijn roestkleurig bruinrood. Het oog is roodbruin, de snavel en de voeten zijn roodachtig grijsbruin.
Het haar vertoont op den kop een scheiding, van waar het naar onderen afhangt, overigens is het echter, evenals bij de dieren van het vorige geslacht, van de buikzijde naar de rugzijde gericht; de zolen zijn bijna geheel behaard.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek