United States or Botswana ? Vote for the TOP Country of the Week !


De Buidelmiereneter (Myrmecobius fasciatus) is de eenige vertegenwoordiger van de tweede onderfamilie der Roofbuideldieren, van de Spitsbuideldieren (Myrmecobiinae). Zijn lichaam is lang, de kop zeer spits; de achtervoeten hebben vier, de voorvoeten vijf teenen; de achterpooten zijn iets langer dan de voorpooten, de zolen onbehaard, de teenen van elkander gescheiden. De staart is slap, lang en ruig. Het wijfje heeft geen buidel. Opmerkelijk is het goed voorziene gebit; het aantal tanden bedraagt meer dan bij eenig ander Zoogdier; hij heeft er niet minder dan 50

Terecht wordt de Buidelmiereneter als een der fraaiste en opmerkelijkste Buideldieren beschouwd. In grootte komt hij ongeveer met onzen Gewonen Eekhoorn overeen. Zijn kleur is hoogst eigenaardig. Het okergeel van 't voorste deel van de rugzijde van 't lichaam, dat door de hiermede gemengde, witte haren lichter schijnt, gaat verder achterwaarts onmerkbaar in donkerzwart over, dat het grootste deel van de achterste helft van het lichaam inneemt, maar door witte of roodachtige dwarsbanden afgebroken wordt. Het voornaamste voedsel van den Buidelmiereneter is reeds door zijn naam aangeduid. Men vindt hem daarom vooral in zulke boschrijke gewesten, waar de Mieren in grooten overvloed voorkomen. Geheel op dezelfde wijze als de Mierenleeuw steekt hij de tong te midden van de wemelende schaar en trekt haar schielijk in den bek terug, nadat een groot aantal van de vertoornde Insecten zich er aan vastgebeten hebben. Bovendien verslindt hij, naar men zegt, ook andere Insecten en in sommige gevallen het hars, dat door de twijgen van de eucalypten wordt uitgezweet, ja zelfs gras. In tegenstelling tot de reeds genoemde Roofbuideldieren is de Buidelmiereneter in den volsten zin van het woord ongevaarlijk. Zonder eenige tegenstribbeling schikt hij zich in de gevangenschap, waarin hij het gewoonlijk niet lang uithoudt, daar men hem het noodige voedsel niet in voldoende hoeveelheid verschaffen kan. Het aantal jongen in iederen worp bedraagt, naar men zegt, 5