United States or Kiribati ? Vote for the TOP Country of the Week !


Met strootjes om de staarten aan een pin gebonden, sliertten zijn slangen slap over den grond, venijn-geel gekronkeld, glibberig languit, schimmelachtige dingen, onbewegelijk en smerig.

In dat jaargetijde is de grond aan weerszijden een moeras en menigmaal overstroomd; het is dan noodig de overlangsche blokken door dwarsliggers te bevestigen, die aan beide kanten in den grond worden genageld. Deze pinnen maken een val van het paard gevaarlijk, daar de kans om op zulk een pin terecht te komen, niet gering is.

Mevrouw Van Bempden, mijn nicht Blaek, Mejuffrouw Huyck." "Mefrouw fon Pempten!" herhaalde Weinstübe, terwijl hij dadelijk een zeer nederigen toon aannam en een menigte strijkages maakte: "ick pin zeer verheugd, die eere te heppen. Wie faart de familie?"

Hij nam de pin en dreef die zwaren hamer in Brammert's voorhoofd, ver in zijn hersenen, dat de reuzenkop geklonken werd op den harden bodem. Geen pijn was er op zijn gezicht, de glimlach van vrede bleef. Het geluk was in hem, de laatste seconde van zijn leven. Er was een vrouw, die bij het eerste lichten van den dag om hem weende.

Nu was het witte wolkje al dicht bij de hoeve, en let thans eens op. In de benedendeur der boerderijen in deze streek is een rechte paal, welke de "stipel" wordt genaamd. 't Witte wolkje wist wel, dat 't voorzichtig moest zijn, en 't kroop gauw in een gat van den stipel. Met enkele sprongen was de Lappe er al bij. Hij nam een pin, en met een forschen houw sloeg hij deze in het gat van den stipel.

Intusschen heeft iemand buiten aan de kamerdeur geklopt maar noch Walten, noch Pietersen hebben ’t gehoord, en daarom zien beiden verwonderd op, als ze plotseling achter zich een barsche stem hooren zeggen: „Pin jelui hier toof? ’k Hèv wol dreimaal jeklopft.” „Wâblief!” vragen beiden ongeveer te gelijk.

"Kolack" is namelijk het russische woord voor pin, "koljutschka", stekel of doorn en "kolokj" splijten en uit deze woorden is de naam Koljuschen ontstaan.

EERSTE ELF. Booze slangen, schuifelt niet! Weg, gij egels, scherp van pin! Hagedissen, padden, vliedt! Wijkt van de Elfenkoningin! KOOR. Nachtegaal, stem met ons in, Zing hier: suja, slaap nu in! Suja, suja, slaap nu in; suja, suja, koningin! Booze macht, Noch tooverkracht Naadre de Elfenkoningin! Suja, suja, slaap nu in! TWEEDE ELF. Langgebeende spinnen, vlucht! Hommels, motten, muggen, voort!

Om deeze zoort van bedden te maken, bedienen zig de Indianen alleenlyk van vier groote stokken, van vyf of zes voeten lengte, aan elken hoek met een houten pin, of eenig koord van heesters, vast gemaakt.

En wat nog nooit gevlogen heeft Schiet slank en snel de wolken in; En wat nog nooit bewogen heeft Rukt van zijn vastgeroeste pin. En uit de vlakte en den vloed En over zee en bergbazalt Borrelt en breekt de bende baan Die duisternis en nevel spalt. Waarheen dit luisterrijke spel, Waarheen dit weergaloos gewiel?