United States or Tajikistan ? Vote for the TOP Country of the Week !


Toen zij landden, wipte een jong kerel op den wal. In zijne handen had hij een schild, daarop was brood en zout gelegd. Na hem kwam een grijze; hij zeide wij komen van de verre Krekalanden weg, om onze zeden te bewaren. Nu wenschten wij, dat gij zoo vriendelijk zoudt wezen, om ons zoo veel land te geven, dat wij daarop mogen wonen.

De koning was een afstammeling van Teunis, gelijk wij later hoorden. Toen zij nu Thyrus achter den rug hadden, kwamen de Thyriers een schip uit de achterhoede rooven. Dewijl dat schip te ver achteruit was, konden wij het niet terug winnen. Maar Jon zwoer wraak daarover. Toen de nacht kwam, wende Jon zich naar de verre Krekalanden.

De Moeder antwoorde: Indien de verre Krekalanden tot het erfdeel van Frya behooren, zoo zullen zij daar bloeijen, maar behooren zij niet daartoe, dan zal er lang over gestreden moeten worden; want de Kroder zal nog vijfduizend jaren met zijn Jol omloopen voor dat Findas volk rijp voor de vrijheid is.

Tusschen de verre en naderbij gelegene Krekalanden vond Jon eenige eilanden, die hem goed voorkwamen. Op het grootste ging hij in het woud tusschen het gebergte eene burgt bouwen. Van de kleine eilanden uit ging hij uit wraak de Thyrische schepen en landen plunderen, daarom zijn die eilanden even goed de Rooverseilanden, als de Jonische eilanden genoemd.

Onder de afstammelingen van de Keltanavolgers hebben sommigen nog ijzeren wapenen, die zij van hunne voorvaderen geërfd hebben. De heinde Krekalanden hebben te voren ons alleen toebehoord, maar sedert onheugelijke tijden hebben zich daar ook nakomelingen van Lyda en Finda nedergezet, van deze laatsten kwamen eindelijk een heele hoop van Troje.

Als zij nu dit alles verhaald hadden, vroegen zij eerbiedig om ijzeren burgtwapenen; want zeiden zij, onze beledigers zijn machtig; doch zoo wij echte wapenen hebben, zullen wij hun wel wederstaan. Als zij daarin toegestemd hadden, vroegen die lieden of Fryas zeden te Athene en in de andere Krekalanden bloeijen zouden.

Toen de Trojanen in de heinde Krekalanden genesteld waren, toen hebben zij daar met tijd en vlijt eene sterke stad met wallen en burgten gebouwd, Rome, dat is Ruim, geheeten. Toen dat gedaan was, heeft het volk zich door list en geweld van het geheele land meester gemaakt. Het volk, dat aan de zuidzijde der Middellandsche zee huist, is voor het meerendeel uit Phoenicie weg gekomen.

Aan dezen koning was door eene priesteres voorzegd dat hij koning zoude worden over alle Krekalanden, zoo hij raad wist om eene lamp te krijgen, die opgestoken was aan de lamp te Texland. Om die te verkrijgen had hij vele schatten medegebracht, bovenal vrouwen sieraden, gelijk er in de wereld niet schooner gemaakt werden.

Daarvoor wil ik waken en dus zoo veel over hunne gewoonten schrijven, als ik gezien heb. Over de Geertmannen kan ik gereedelijk heenstappen. Ik heb niet veel met hen omgegaan. Doch zoo veel ik gezien heb, zijn zij het meest bij hunne taal en zeden gebleven. Dat kan ik niet zeggen van de anderen. Die van de Krekalanden weg komen, zijn kwaad ter taal, en op hunne zeden valt niet te roemen.

De Marsaten, dat zijn menschen, die op de meeren wonen. Hunne huizen zijn op palen gebouwd. Dat is wegens het wild gedierte en booze menschen. Daar zijn wolven, beeren en zwarte afgrijselijke leeuwen. En zij zijn de naburen of aangrenzenden van de heinde Krekalanden, der Kalta volgers en der verwilderde Twiskar, alle begeerig naar roof en buit. De Marsaten generen zich met visschen en jagen.