United States or Japan ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Preys, Leendertz en Eyndhouts zijn door aanzienlijke toezeggingen van geld en ambten bereid alles voor de goede zaak te wagen. Botbergen hangt slechts van u af. Slatius, Groenhovius en hun Arminianen zijn, uit wraakzucht en haat alleen, volkomen bereid zich bij ons te voegen. De wederdoopers, die niet vechten mogen, hebben ons van geldelijken onderstand verzekerd.

"Ik was toen nog een knaap," hervatte Bleiswyk; "doch ik hield veel van alles te zien en te vernemen; maar eilieve zie eens.... kent gij dien man met zijn rooden neus wel, die daar ginds door de schaar heendringt? Niet? Dat is de Arminiaansche Predikant Groenhovius;.... maar waar loopt UEd. zoo haastig naar toe?"

Intusschen veroorzaakte het plaatshebbend rumoer, dat Joan onderscheidene reizen zijn stem verheffen moest, eer hij van den waard gehoor kon verkrijgen. Deze was eerst sinds weinige jaren bij aankoop eigenaar van dien stand geworden en had onzen held nooit gezien dan drie dagen te voren, toen hij zich aldaar in gezelschap van Groenhovius vertoond had.

"Leugenprofeet!" riep Hendrik, Groenhovius overschreeuwende: "is dit het Christendom, dat gij leert? al wat gij zegt is uit den Booze!" "Afvallige!" brulde de Predikant, aan wien een der bijstanders Hendriks naam had in het oor geblazen: "scelerate! nonne Raesfeldii filius?

Groenhovius had, naar het bleek, tot tekst zijner redevoering genomen de woorden des heiligen geschiedschrijvers Lucas, wanneer hij de bekeering van Saulus verhaald hebbende, van de Apostelen zegt: "zij vreesden hem allen, niet geloovende dat hij een discipel was."

Midden in de zaal was een soort van predikstoel opgericht, waarin een redenaar in 't zwart gekleed, en wien Joan al dadelijk voor Groenhovius herkende, met de gebaren eens bezetenen stond te galmen: dichter bij hem zaten eenige lieden, die in deze vergadering den boventoon schenen te houden: onder dezen stak uit een lang, deftig gekleed man met spierwitten baard en een zwarte fluweelen muts op het hoofd.

Gelooft hem niet, broeders! hij is de zoon van den boozen Raesfeldii, en als hij een verdrukker der gemeente, die welbehagen heeft in onzen dood." "Jongeling!" zeide nu de man met de fluweelen muts, die naast Groenhovius gezeten had, terwijl hij opstond en Hendrik terugstootte!

Voorzichtiger had hij misschien gedaan met het voorbeeld te volgen, dat eenige der aanwezigen gaven, die zich bij de eerste verwarring uit de zaal maakten. "Jonkman! wie zijt gij, die mij zoo stout het woord durft afnemen?" vroeg Groenhovius: "ben ik niet de gezondene en geroepene van omhoog, die den volke leeren moet, wat het noodig heeft te weten?"

Met een verbazende vlugheid en kracht van stem had Groenhovius tot dusverre een voorstel uitgebracht, hetwelk, ofschoon het thans in vele opzichten wartaal zal schijnen te behelzen, echter niet naliet, op dat tijdstip en bij zulke toehoorders een verwonderlijken indruk te maken, toen hij opeens in het vervolgen zijner rede belet en door een anderen spreker vervangen werd.

Hendrik Raesfelt had namelijk niet dan met ongeduld en verontwaardiging de oproerige en doldriftige taal des Predikants aangehoord; doch toen deze in het laatste gedeelte der door ons aangehaalde toespraak de gemeente kennelijk tot burgeroorlog aanspoorde, was hij buiten staat zich langer te bedwingen; driftig opgesprongen zijnde, drong hij door de menigte heen tot voor den kansel, en greep Groenhovius heftig bij den arm: "Van hier, gij Beliäls zoon!" riep hij driftig uit: "wie geeft u last en commissie tot het voeren eener zoo gruwelijke taal?