United States or Chile ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ik ging naar de Keuken, en bakte helder door: maar-ik -at-die-al-bakkende-zelf-op. Dit is de eerste trek, die ik haar speelde, hoe zelden ik myn genoegen kryg. Ik moet hier alles doen; want Bregt is een lomp schepsel, en snuift sterk. Toen ging ik, terwyl Bregt in huis klungelde, de tafel dekken. Bregt eet met ons, want het is Zuster Bregtje, moet je weten, Letje.

Alles is om het hare, en om u. Keetje Zusje! Wat is er een pakje van myn hart! Neen, dat kon ik niet doen, myn geweten wilde niet. Nu is 't weêr licht by my; ik heb alles verbrant. Kom tog vroegjes: och! ik ben zo ontstelt geweest. Nu, Bregtje zal het Gemeste Kalf slagten, omdat ik myne Zuster heb weêr gevonden, die in 's Duivels hol gezeten heeft.

De meid was zo bezet van den drank, dat ik wel denken kan, dat zy haar die heeft ingeperst, en toen in de kelder gebragt, op dat Bregtje haar niet in hare snode vlugt zoude beletten. Nu is zy in een godloos huis, daar gedanst en gespeelt wordt, daar de Juffrouwen een el hoog gekapt gaan, en met alle vromen den spot dryven.

"Je Tante heeft altoos zelf den sleutel; maar als Juffrouw my niet beklappen zou, ik kan er toch wel by." "Ik je beklappen! wel, dan moest ik wel gek zyn; kryg maar, toe, schielyk." Zy ging. Ik had al lang gemerkt, dat Zuster Bregtje aan de fep was; ik tastte haar des van de zwakke zyde aan. Doch, pasjes was zy in den Kelder, of ik, flink de deur in slot, en de grendels er op.

Ik denk dikwyls, en dat wel zeer ernstig; maar, 't is of het kwaadje, zou Tantes Bregtje zeggen, 't is of het kwaadje er altoos met zyn neus by is; want de minste beuzeling verstrooit my. Gy weet, lieve Willis, dat ik geen grote zoekster van vygebladen ben, doch nu moet ik my echter vrypleiten.

's Ogtends ontwaakte ik vry wel, maar ik was toch bezwaart, om dat ik onder zo vele stichting my door het schepzeltje had laten vangen. Bregt was ook ziek, zei ze. 't Was laat, toen wy opstonden; zy was stom dronken geweest. Daar ga ik in myn binnenkamer, en zie myn Geldkoffertje niet, daar het plagt te staan: "Bregtje, riep ik, heb jy 't Kistje verzet?"

Nu kom ik eindelyk op de zaak, waar over ik u wilde schryven. Daar het onze Bregtje Sara gezien, met een jong wilt Heer; zy geloofde, dat het een uit de Kommedie was; en zy was nog veel ligtvaerdiger opgeschikt dan de Pop van Pieternel, daar je men eens van schreef. Zy was een el hoog gekapt. Ze hadt witte zyde koussen aan; denk, Zusje, witte zyde koussen, en kerjeusde schoenen.