Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 2 november 2025


Want in het algemeen behoort hetgeen de rechtbank onder den "inhoud" van een tooneelstuk verstond wél tot de schepping van den auteur; alleen in dit bijzondere geval was dit niet zoo, omdat die inhoud weer aan een ander was ontleend, nl. aan Justus van Maurik, den schrijver van den roman "Krates". Het blijkt echter niet, dat de rechtbank, die wist, dat het tooneelstuk uit den roman van Justus van Maurik getrokken was, dit in overweging heeft genomen.

Zoo werden, om enkele voorbeelden te noemen, van bijna alle Nederlandsche dichters werken nagedrukt of buiten toestemming van den auteur uitgegeven, o.a. van: Vondel , Constantijn Huygens , Starter , Brederode , Poot , Jeremias de Decker , Jacob Cats.

De bepaling, welke men, door deze overwegingen geleid, vaststelde, is uit doctrinair oogpunt niet te verdedigen en gaf bovendien bij de uitlegging vele moeilijkheden. Door het feit der uitgave binnen het Verbond kreeg niet de auteur van het werk, maar de uitgever het auteursrecht.

In een enkel geval kan het verrichten dezer formaliteit op den duur van het recht van invloed zijn, als nl. de auteur langer leeft dan vijftig jaar na de eerste uitgave.

Niet alle bewerkingen echter zijn als scheppingen te beschouwen van den bewerker en evenmin kan altijd gezegd worden, dat het uitgeven eener bewerking inbreuk maakt op het recht van den oorspronkelijken auteur.

Maar wat hij u laat zien, dat zijn ethische dingen, menschelijke, moreele schoonheid. Daartegenover stel nu eens de boeken van Mevrouw Goedkoop-Van Beek en Donk, of Barthold Meryan van Cornélie Huygens. Daar komen goede gedeelten in, maar als geheel staan zij onder den invloed van wat de auteur wilde verrichten onder de menschen."

Zoo zijn b.v. op meer dan een congres der Association over het "droit moral" rapporten uitgebracht; de volgende stellingen werden o. a. op het Congres van Heidelberg van 1899 aangenomen: "De auteur van elk geestesproduct heeft het recht zijne hoedanigheid van auteur te doen erkennen en kan in rechten optreden tegen ieder, die zich deze hoedanigheid zou willen aanmatigen.

Het tweede systeem richt zich niet naar de subjecten, maar naar de objecten van het recht; het vraagt niet naar de nationaliteit of woonplaats van den auteur, maar naar wat de Franschen noemen la nationalité de l'oeuvre. Van elk dezer stelsels zijn in onze wet en in het Ontw. B. K. sporen te vinden. Beschouwen wij eerst de wet van 1881.

Voor de auteurs van pseudonieme en anonieme werken, die als auteur willen erkend worden, bepaalt art. 3 onzer wet, dat zij zich als rechthebbenden moeten doen kennen "op den voet in de artikelen 10 en 11 bepaald". Het is niet duidelijk, of een eenvoudige opgaaf van naam en woonplaats hiervoor voldoende is, dan wel of hier wederom twee exemplaren moeten worden ingezonden met opgaaf van het tijdstip der uitgave en verklaring van den drukker.

Zou dat niet zijn, omdat in zulk een oogenblik voor het oog van de ziel, alle tijdelijke, geestelijke zoowel als stoffelijke, uiterlijkheid is weggevallen en ziel slechts ziel ziet? Indien men de aanwezigheid van het machtige heerschersbewustzijn in onzen auteur door ontleding van zijn werk wilde bewijzen, men zou dit reeds alleen door de analyse van de figuur Stijn Burk afkunnen.

Woord Van De Dag

kei

Anderen Op Zoek