United States or Saint Barthélemy ? Vote for the TOP Country of the Week !


De aartsdomme Burgemeester, de handige Secretaris, de plompe veldwachter, het onschuldige kind, vormen een aantrekkelijk tafereel, waarvan de indruk nog verhoogd wordt, als men Grootmoeder en Arie, Kruuzemuntjes vader, heeft leeren kennen. Naast Cremers dorpsvertellingen staan zijne novellen en romans uit het Nederlandsche stadsleven met eene eigenaardige strekking.

De oude Arie, die anders suf en dof, nu in weerwil van de verpletterende gedachte aan den hagelslag, door de terugkomst van den geliefden kleinzoon als herboren scheen, bespeurde maar al te duidelijk, dat Frerik en Doortje elkander dikwijls aanzagen, zooals hij zien zoalige Wimpke, toen ze verkeerden, ook dukkels had oangezien; en vraagde ten slotte, of 't al meines geworden was?

»Kijk," zegt ze, »dat is een onhebbelijkheid van Tyras, waarop ik niet bedacht ben geweest. Maar 't is de schuld van broer Arie, die hem in der tijd heeft geleerd, om telkens bij het woord »Engelschman" de tanden te laten zien." »Aardig vind ik het niet," meent Marling, terwijl een lichte wolk over zijn voorhoofd gaat.

De beschouwing van Doortje heeft ons wat lang opgehouden, en dewijl de morgen voor het gezin weldra zal aanbreken, zoo zullen wij de overige huisgenooten, terwijl zij nog rusten, maar vluchtig beschouwen. De oude Arie had den gezegenden leeftijd van twee en tachtig jaren bereikt. Oud was hij, maar braaf tevens.

»Omdat ik voelde, dat de eieren koud waren, mijnheerantwoordde Bob. »Arie de Zwaan o, ik bedoel, de dief is hier zeker dikwijls geweest, want anders zouden de uilen niet zoo bang geworden zijn, dat zij de eieren in den steek lieten.» »Zoo, hm, ja, dat kan wel zijn. Nu, ik heb alles hier gezien en zal er proces-verbaal van opmaken.

Hij kwam met groote schreden op Jan af, maar ik plaatste mij tusschen hen en duwde Jan voort. De strijd was veel te ongelijk. Hoe zou Jan het kunnen uithouden tegen een volwassen man als Arie de Zwaan? »We zullen op je letten, kleine langvinger, pas op, dat je niets mee neemt uit de kerkriep Arie hem nog na. »Wij weten te goed, dat het muist wat van de katten komt

Zooals u weet, houdt de koster de kerkklok steeds gelijk met den tijd van het kantoor.» »Zoo, ja, juist, dat weet ik. Nu, wat dien Arie de Zwaan betreft, hem zou ik voor eene daad als deze niet te goed houden, en u?» »Ik ook niet, burgemeester. 't Is, geloof ik, een jongmensch, dat nergens te goed voor is.

Zweetend van angst kroop-ie weg achter de zuil. Toen kwam 'r een vrouw, die moe werd en naast 'm wou zitten. Jong was ze, frisch. Ze leek wel 'n meissie. Oogen als van 'n kind. Mooi waren d'r bloote armen. Wit 't kleed, dat plooiend gleed om d'r heupen. 't Haar was goud-haar. Schuw trok de kolendrager zich terug. Maar zij keek hem an, lachend: "Dag Arie"....

En luid antwoordde hij: »In den toren? Op dit oogenblik nietsDat was volkomen waar, want wij zagen den burgemeester, Pa en Tip juist naar buiten komen. De burgemeester gaf Pa de hand en begaf zich, door den veldwachter gevolgd, regelrecht naar de kosterswoning, waar Arie hen in zenuwachtige spanning afwachtte. Dat hij zenuwachtig was, konden wij best aan zijne gejaagde bewegingen zien.

"Twaalf blaadjes!" zegt de jager, zich op de stalling nederzettende en een pijpjen uit zijn pet krijgende, terwijl hij het geweer tusschen de beenen houdt, waarvan de boerin de oogen niet af kan houden. "'t Staat in de rust, moeder!" "Nou ja, Arie; da's goed; maar een mensch is er toch altijd skrimpeljeuzig van!" "Heb je der al gevangen, Arie?" vraagt de boer. De boeren noemen het vangen.