United States or Pakistan ? Vote for the TOP Country of the Week !


Nu begon de stoute duiker, Onverbleekt naar buiten tredend', Met den Noordenwind te worstlen; Heel den nacht, naakt, zonder wapens, Streed hij met Kabibonokka, Tot zijns vijands adem stokte, Tot zijn kille vuist verlamde, Tot hij huilend rugwaarts rolde, En verneêrd, verslagen deinsde Naar het koninkrijk Wabasso, Naar het land van 't wit konijntjen, Steeds vervolgd door 't schaterlachen, Steeds vervolgd door 't lied des duikers, Als hij zong: "Kabibonokka, Toch zijt gij mijn medestervling!"

Den Mensch o! niet de menschen! maar één keten van gedacht' Aaneengeschakeld, en onscheidbre liefde en macht, Drijvend met diamanten sterkt' natuur haar krachten: Als met tyrannenblik de zon beheerscht De onrustge staat van de planeten, die om 't zeerst Naar 's hemels vrije wildernis te worstlen trachten.

IJlings sprong hij op naar buiten, Waar hij stampend op de sneeuwkorst, Op rivier en zeeham stampend, De opgehoopte sneeuw nog harder, 't IJskristal nog dikker maakte, Waar hij Shingebis, den duiker, Uitdaagde om met hem te worstlen, Naakt en wapenloos te worstlen, Op bevrozen veen en moerland.

Gij hieldt, Herauten, op, met heen en weer te draven, Terwijl trompet, klaroen het sein tot d' aanval gaven: 't Is nauwlijks nog gehoord, of weerzijds van de baan, Ziet ge allen vaardig met gevelde lansen staan, De scherpe spoor gedrukt in 't ros aan beide zijden; Daar stuiven ze ijlings voorwaarts, rennen, worstlen, strijden; De spietsen dringen door het dikke en harde schild Den hartkuil in: de ridder wankelt, trilt; Zij vliegen door de lucht, de lange, lange lansen; De ontbloote zwaarden in de zon, als zilver glanzen; Alom wordt helm bij helm gebeukt, verplet, doorboord, En 't bloed stroomt langs den grond in roode plassen voort.

Goudblond worstlen nog de tressen aan de huif der Jonkvrouw uit; Goudblond is de zijden wimper, die heur teêr-blaauw oog omsluit; En heur zacht-gebloosde trekken ademen zoo kalm een rust, Of er de engel van den vrede haar het voorhoofd had gekust. Bleek zijn Affaytadies wangen, als daar buiten 't licht der maan. Duister staan zijn donkere oogen, blikt hy soms de Jonkvrouw aan.

Wel, nu reeds zijt gij zoo, toch ben ik vorst Over mijzelf en heersch over die volten Die in mij worstlen en me inwendig martlen, Gelijk over uw menigt Jupiter Regeert, wanneer de Hel aan 't muiten slaat. *KOOR VAN FURI