Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 6 mei 2025
Blijkbaar was deze constructie noodig ter wille van den geweldigen dekoratieven muur, die het gebouw in figuurlijken zin verplettert, en het ook in letterlijken zin zou gedaan hebben, als de bouwmeester daartegen niet de noodige voorzorgen had genomen door de dikte der muren, de verlenging van het gewelf en de weinige breedte der gangen of kamers.
Deze heerlijke kunstschepping uit de tweede helft der dertiende eeuw, die overal elders een machtigen indruk zou maken, schijnt hier klein en nietig, gemeten met den maatstaf van den steenen reus, die haar geheel beheerscht en als het ware met zijne massa verplettert.
Maar geen ruwe, onbarmhartige, tirannieke middeleeuwsche baron vergde immer van zijne hoorigen zoo vreeselijke offers als het moderne monster der industrie: de baron, hoe ruw en woest hij mocht zijn, was toch altijd een mensch, in wiens boezem een menschelijk hart klopte, terwijl bovendien zijn eigen belang hem waarde moest doen hechten aan het leven en de betrekkelijke welvaart zijner onderhoorigen; maar de mijn, maar het werktuig, is eene blinde, onbewuste macht, die van geen erbarmen weet, voor wie duizend menschenlevens niet meer waard zijn dan het tot gruis geslagen stuk steenkool; die verplettert en vermaalt en verminkt en schendt, en altijd, altijd, altijd door nieuwe offers vraagt.
Op het hoofd draagt het beeld een reusachtig, monsterachtig kapsel, dat de gansche figuur verplettert. De kleeding is rijk versierd met kralen en parelen en drie groote medaillons, twee op de schouders en een op de borst.
De vrouw is bezig met hare huiselijke zaken; ternauwernood slaat zij een oog ter zijde, en zegt onverschillig tot een klein kind, dat zich te barsten schreeuwt: "Ha, bloemen voor ons Leopolleken!" De vader geeft de bloemkens voorzichtiglijk aan het kind; maar de kleine guit steekt ze in den mond, eet er de helft van op en verplettert de andere.
Maar geen ruwe, onbarmhartige, tirannieke middeleeuwsche baron vergde immer van zijne hoorigen zoo vreeselijke offers als het moderne monster der industrie: de baron, hoe ruw en woest hij mocht zijn, was toch altijd een mensch, in wiens boezem een menschelijk hart klopte, terwijl bovendien zijn eigen belang hem waarde moest doen hechten aan het leven en de betrekkelijke welvaart zijner onderhoorigen; maar de mijn, maar het werktuig, is eene blinde, onbewuste macht, die van geen erbarmen weet, voor wie duizend menschenlevens niet meer waard zijn dan het tot gruis geslagen stuk steenkool; die verplettert en vermaalt en verminkt en schendt, en altijd, altijd, altijd door nieuwe offers vraagt.
De machtige berg beschermt en bedreigt hen tegelijk: hij dekt hen schuttend tegen den bliksem, tegen den storm, tegen de koude; maar van tijd tot tijd verplettert hij hen onder zware steenblokken, die met donderend geraas langs de hellingen naar beneden rollende, hier een schoorsteen verbrijzelen, daar een dak verscheuren, eenige boomen vernielen en eindelijk den weg met hoopen gruis bedekken.
De jager, die om den anderen dag bij de "wissels" langs gaat, vindt den Beer door het nagaan van het spoor van den voortgesleepten klem, van den ketting, of van het blok. "De Aziaten," verhaalt Steller, "vereenigen vele balken, die zij op elkander leggen, tot een gebouw, dat instort en de Beren verplettert, zoodra deze op de voor hen gestelde vallen gaan staan.
Noodlottige Sisyphus-arbeid, die ook elders vóór den tijd den rug krommen doet en erger nog in het gemoed des volks het duister besef wekt van een onontkoombaar noodlot, een somberen vloek, die op de schare rust en geslachten bij geslachten verplettert.
Voor mij, het geluk van des morgens met een blij gelaat mijn lampet aan te grijpen en het heldere frissche water op mijne handen te gieten, heeft veel van zijne bekoorlijkheid verloren, sedert ik het klare vocht als het voermiddel dier afschuwelijkheden heb leeren aanschouwen; sedert ik niet kan nalaten aan die monsters te denken met schorpioen-staarten en meer dan griffioen-klauwen gewapend, die er elkander in bestrijden . Lieve medemenschen! welke is uwe gewaarwording, als gij bedenkt, dat gij bij iederen tred duizend moorden begaat, bij iederen zucht duizend heirlegers verplaatst, met iedere ademhaling gansche benden inademt; dat de kus der min er duizenden verplettert; ja wat meer is, dat gij in iedere porie uwer huid eene gastvrijheid uitoefent, waarbij die van Hatem, wiens tent honderd poorten had, niets is?
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek