Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 3 juli 2025


Thans antwoorden zij op elke schuchtere bedenking tegen hun plaatselijken roem, met Teeuwis: "Wie aan onze plaats komt, komt aan mij." Dat doet ten zeerste af. Want dat een Noord-Hollandsch mensch zou moeten gehengen, dat aan hem wordt gekomen, is toch wel de onredelijkheid zelf. Aan hem komen zou insluiten, dat er op hem dus wat te zeggen viel.

Amelie zeeg "doodaf", en waarschijnlijk met een halfhonderd steken in haar zij, op een stoel neder, maar op dit oogenblik ging de deur open, en de vroolijke Dolf van Brammen schoot met dezelfde uitgelatenheid op den persoon van Pieter af, die met een wijd duffelsch buis aan, een roode bouffante van Teeuwis om den hals, en een pakje nat goed, in zijn zakdoek samengebonden, onder den arm, binnentrad; en denzelven Pieter oogenblikkelijk bij de linkerhand grijpende en zijn eigen rechter om Pieters midden slaande, die vruchteloos zich poogde los te worstelen, galoppeerde hij met hem door de kamer, onder het juichen van die zelfde regels, die hem zoo bijzonder schenen te bevallen.

Naar de galg met Teeuwis en Meeuwis , met Joost Buick! en Henrik Dirkszoon! Neen! de galg is nog tegoed voor hen." Deze en dergelijke zijn de onheilspellende kreten, die zij in 't voortgaan hooren uitboezemen.

Ondanks deze huiselijke eigenschap houdt een welgeaard Noord-Hollander er niet van, dat anderen hem kenmerken als iemand met beperkten blik. En als men weet, dat hij daarvan niet houdt, is het niet aardig, het te doen. Teeuwis van den watermolen is een man, gezien en geëerd in heel het gehucht.

Want alzoo moet Teeuwis openlijk in de gemeenteraads-vergadering hebben gesproken, terwijl er in zijn wezen iets kwam, tegelijk van den profeet en van den krijgsheld: "Wie aan onze plaats komt, komt aan mij." Dies loven de medeburgers Teeuwis.

Want de geboorteplaats boven elke plek in gewest, in land, ja, in de wereld, te schatten en te prijzen is vervulling van een genoegelijken plicht, doch brengt de lichte moeilijkheid mee, somwijlen tegenover sceptische lieden het "waarom?" van die hoogschatting te moeten beantwoorden. Maar Teeuwis heeft voor al zijn door die moeilijkheid bedreigde plaatsgenooten het verlossend woord gesproken.

"Ja wel, bij Teeuwis," viel Dolf in, met al de snelheid van iemand die alle dergelijke inrichtingen van buiten kende. "En zoo lang moeten wij nog maar aan de riemen blijven. Dan zullen we wat uitrusten, en dan roeien we langzaam naar de kom terug, die we daar zoo pas zijn voorbijgegaan. Daar zullen we dan wat in gaan drijven."

En in welken vermetele en verdwaasde rijst nu zulk een denkbeeld op? Niettemin kan, nevens Teeuwis' weldoordacht systeem, onze argumentatie voor de weergalooze uitnemendheid der eigen woon- en geboorteplaats nog wel eenige aanvulling velen; wij zijn ruimhartig genoeg, dit te erkennen.

Woord Van De Dag

estes

Anderen Op Zoek