United States or Bahrain ? Vote for the TOP Country of the Week !


Hij keek naar de voetgangers die bezijds de kar liepen, hij knipte oogjes naar elk ende een om te toonen hoe goed hij zat en hoe preusch. Eila! flikkerbeen, ge blinkt onder uw hoedje! pennelikker met uw kalen frak, krebbebijter! riep hij naar den kantoorklerk die naar zijne bezigheid ging. Manes loech.

Immers ons volk is er niet te beter aan toe, dewijl we er thans onder ons zoo velen hebben, die geduldig den schimp: "'t Is maar een pennelikker!" verduwen die zich hun leven lang bekrimpen, omdat men geen: "oude sloffen mag weggooijen eer men nieuwe schoenen heeft," uithoofde dat een groot gedeelte onzer vermogende lieden zweert bij het woord: "Ver van je goed, digt bij je schade!" louter dewijl wij, eer wij ooit den neus buiten de deur staken, al leerden napraten: "oost west, t'huis best!"

"'t Is maar een pennelikker!" geldt minder dan veertien-, vijftienjarigen borst die zich te goed doet op de zaken van zijn patroon, dan den kantoorbediende van dertig of vijf en dertig jaren, die, trots zijn' rooden hoed en kalen jas, aanspraak maakt door de heffe des volks "mijnheer" te worden genoemd.

W.J.C. van Hasselt, niet is mogen gelukken iets van zijn verder wedervaren te vinden. Blaauw bes, Blaauw bes! 't Is maar een pennelikker! Marie Ezelinnen Hanna Bilderdijk wenschte, in een zijner veelvuldige verzuchtingen om den dood, in het stille graf te liggen, ten einde voor den Haagschen straatkreet doof te zijn.

Een echte pennelikker, veroordeeld om levenslang op ééne hoogte of liever laagte te blijven, zoowel door de natuur als door de maatschappij als stiefkind behandeld. De kleine, groengrijze oogen, levendig en schrander, schenen echter aan te duiden, dat hij naar den geest minder misdeeld was dan naar het lichaam.

De ongelukkige liefhebber sloeg zich van tijd tot tijd met de hand voor het hoofd, en scheen aan de bitterste zielsfolteringen te zijn overgeleverd. Dan, hij kon echter zijne woede en zijn lijden niet langer in zijnen boezem besloten houden, en, den jongen Bielens dreigend beziende, viel hij uit: "En wat komt gij in mijn huis doen, pennelikker?

Er is geen pennelikker in 't land die haar aan kan als ze zich laat gaan." Pat begon belangstelling te toonen en Stubener sprak haastig voort. "Zij schrijft verzen ook van die fijne liedjes, net als jij. Alleen denk ik, dat de hare beter zijn, want zij heeft er eens een heel boek vol van uitgegeven. En ze schrijft over het tooneel. Ze interviewt elken grooten acteur, die hier op de planken komt."

Maar wie waarborgt dit den kantoorbediende, den klerk, die meer van zijnen patroon inschikt, dan de ambtenaar van zijnen superieur; den pennelikker, die niet, als de geëmploijeerde, gegronde hoop koesteren mogt op bevordering?