United States or Vatican City ? Vote for the TOP Country of the Week !


Als iemand zich van echt Leidsch laken Een mooijen bruigomsrok liet maken, Zijn zoon had levenslang daaraan Een Zondagskleed om uit te gaan. De kleinzoon kon weêr, al zijn dagen, Dienzelfden rok als weekpak dragen, En de achterkleinzoon kreeg op 't lest Een buis en broek nog uit de rest; En dan dat mogt eerst laken heeten, Was hij er uitgegroeid, eer 't pak nog was versleten!

"Hoe heb ik het met je? Stupéfait, Vreese, ken je dan waarachtig Braeuwtje niet meer? De Braeuw, man!" Vreese herinnert zich, ja. Het is zeven jaren geleden, en toch heugt het hem, dat er, op een' mooijen Meidag, een flinke borst aan het kantoor kwam, die er maar een half jaar bleef, en aan wien hij echter dikwijls heeft gedacht; de jongen had raafzwart haar, en oogen als vuur.

Op, wijf! wat doe je 't zachtjens! De schipper. Hei, hola! oude snaak, 't Was raak; Wij druipen door ons kleêren, 't Is maar een kletserig vermaak; Ik zal je, mits die regen staak, Een mooijen duit vereeren. Neptunus. 't Is alleman om poen Te doen; Geef op, en 'k zal je sparen. Ja, zoo van nacht een Spaansch galjoen In 't zog jou volkjen na mogt spoên, Niet klappen van je varen.

"Ik!" roept dan menig losse guit, Die, baasjen van de baan, Vroeg scheidde van zijn mooijen duit; Hij spreekt hem vroolijk aan: "Heb jij geraasd, mijn eêle vent! Wie deed het niet, ai, wie? 'k Was als de bonte hond bekend; 'k Wierd toch Jan Compagnie!"