Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 11 juni 2025
Dat geweldig weenen krenkte noch de kieschheid van Doening's hoofd, noch de lijze vleugeling van den zonnedag, noch de luwe zoetigheid der ruimte, noch Vere, die met gesloten oogen te luisteren lag. Ze luisterde naar wat haar die snikken zeiden. Ze luisterde lang en veel. Dan hief zij hare handen en zocht, stille, naar het hoofd dat schreide. Ze lei hare beide handen erop.
Ze was uit de klaarte gekomen, uit het wijde dal, dat zonder leven wegdeemsterde, en ze tort nu in het zwarte bosch, zich veilig voelend, heel lijze, aan Johannes' arm. Ze spraken weinig. De plechtigheid van deze eenzame donkerte drong binnen hunne ziel en ze wisten dat geen woord tegenwoordig welsprekend kon zijn.
Het mosch, het loof, het blinkend hout, de takken zware of lijze, loopt zij lustig laven:–heerlijk is verwonnen weêr de duisternis. Verwonnen zij de dood, en al dat duisternisse of boosheid heet, door 't Licht van U, die, tallertijd verwinnende, onverwonnen zijt!
Ziet ge? Hij knikte verlegen en zijn gelaat en bewoog niet. Hoort ge? 't Was alweer Mariëtte, die plezant was. Hij knikte. Zijne oogen zochten naar Madeleen, die knikte. Hij dronk een zeupken koffie en proefde dat er geen suiker genoeg in was. Hij roerde genoeglijk met het bel-tjinkelende lepelken.... Binstdien, al meer en meer, omdoezelde een lijze moeheid zijne leden.
Daar loopt soms een heerken tusschen, dat zwijgt en niets en denkt en in 't gewoel zijn dansend buiksken laat wiegen.... Die ziet er gelukkig uit. Goedele liet over haar gaan die reesems huppelende zinnen en 't werd haar in den beginne een aangenaam gezeur, lijze streelend langs hare slapen. Ze voelde alzoo een korte bedaring ruste brengen in hare opgeketste leden en ze mijmerde.
Hel en duister, lijze en luide, mingelmangelt in de lucht, 't ruischen van de groengekruide, grauwgetopte koorenvrucht. Drijft dan maar, gij dunne staven, die den landman 't leven wint; laat de zonne uw' lenden laven zoetjes, en den zomerwind! Hei, daar valt er volk te peerde, losgetoomd, in 't veie groen; donker diept het neêr naar de eerde, zoo in zee de schepen doen.
Handig en rap had een vertrouwd bootsman, het niet heel zware wijnvaatje, zeer behoedzaam neergelaten in het vaartuigje, dat nu door de dalende en stijgende waterwemeling heendreef ... Geerten zag vóór zich de stoomers aan de kade, wier vele lantaarns hem tegenblonken: wit, rood en purper ... Over den stroom rustte een zware stilte, waarin soms ópklonken, duidelijk en klaar, de verre kettergeluiden van neerratelende kraankettingen op een lossend schip ... Breede lichtstroomen vloeiden uit booglampen aan den oever, doorboorden de ijle duisterte der ruimte, dansten in krinkelend-uitwijdende vuurstrepen op de golvenwriemeling, vervloten eindelijk lijze in de eeuwig klotsend-zingende deining ... Behendig ontweek Geerten de te schelle klaarte, verbreedde zijn riemslagen, poogde geruchtloos door de waterkabbeling heen te glijden, voorzichtiger wordend naarmate hij de aanlegplaats naderde ... Nu hij bijna voor eigen rekening smokkelde beving hem vrees.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek