Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 29 september 2025
De grassen komen in grooten getale voor, doch niet meer in groote lagen verkoolde plantenstof, zooals vroeger, maar in den vorm van talrijke afdruksels in de zandsteen. Bijzonder eigen aan de secundaire periode zijn de Cycadeën, eene plant, waarvan in de steenkoolperiode slechts vier soorten, en waarvan thans veertig soorten bekend zijn.
Met de sigillaria's openden de cardoïten, die eveneens uitgestorven zijn, het tijdperk der naaktzadigen, waarvan de naaldboomen en cycadeën de thans nog levende vertegenwoordigers zijn; ook zij waren boomen van veertig meters hoogte, alleen aan de kruin vertakt, en gedekt door groote bladeren, een meter lang.
Uit het feit, dat de koralen in de Juraperiode in Frankrijk en Engeland voorkwamen, volgt dat het aequatoriale klimaat zich tot voorbij 55° N.B. uitstrekte, hetgeen niet mogelijk is, als aan de noordpool ijs gevonden wordt. Ook de fossiele plantengroei leidt tot diezelfde gevolgtrekking, daar tropische planten, cycadeën en varens toen tot in Siberië op 71° N.B. voorkwamen.
Tijdens het laatste gedeelte der Juraperiode was West-Europa doorsneden door moerassen, lagunen en dikwijls overstroomde inhammen; die bevoorrechte plaatsen hadden eenen rijkeren en meer afwisselenden plantengroei dan de bergstreken; daar groeiden groote varens met lederachtig loof, terwijl de helling en hoogten bedekt waren met planten, die naderden tot de araucaria's en de cycadeën, en die het voedsel vormden der plantenetende dinosauren dier periode.
Het plantentype der steenkoolperiode is verdwenen, maar de "bedektzadigen", d.i. de planten, die alleen reeds 9/10 uitmaken van de tegenwoordige flora, zijn nog niet gevormd, behoudens enkele zeldzame éénzaadlobbigen. Men vindt bijna alleen sporeplanten en naaktzadigen, de eerste vertegenwoordigd door varens, paardestaarten e.a., de tweede door cycadeën en naaldboomen.
Hij kon op het vaste land leven, en kon zich in de moerassen of aan de monding der groote rivieren terugtrekken; gewoonlijk leefde hij te midden der varens, der cycadeën en de naaldboomen, en bewoog hij zich in de bosschen, die door insecten en kleine zoogdieren bevolkt waren. Hij behoorde tot de grasetende dieren. Onder de hagedispootigen vindt men de grootste der landdieren.
De flora, waar de cycadeën en de naaldboomen de overhand hebben, en waar de bedektzadige tweezaadlobbige planten nog onbekend zijn, is de flora der Juraperiode.
Overal kregen toen de tweezaadlobbige planten of loofboomen de overhand; overal hebben de cycadeën en naaldboomen, die tot nu toe de onbetwiste heerschappij hadden over het plantenrijk, de neiging af te nemen en te wijken.
In de triasformatie vindt men van de cycadeën twintig soorten, in de Juraformatie dertig en in de krijtformatie vijftien soorten, d. i. dus in het geheel vijfenzestig, of vijfentwintig meer dan wij er thans van vinden.
Wij mogen daaruit besluiten, dat er bergketenen bestonden, bedekt met dichte wouden van naaldboomen, misschien wel bergvlakten, ingesloten in het binnenland, terwijl de cycadeën, de varens, de wolfsklauwen, met palmen en lelieachtige planten er tusschen, de kusten dier uitgestrekte formaties omgaven. Het organische leven schijnt zich te hebben verzameld in de ravijnen dier boomrijke heuvels.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek