United States or Honduras ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ik voel mijn einde naderen. Nauwelijks heb ik u weer, of ik moet u vaarwel zeggen." Bij deze woorden voelde ik eene matelooze droefenis in mij opwellen. Don Alvares, dien ik aanbad, heeft mij nimmer tranen doen storten. Don Ambrosio stierf den volgenden morgen en ik bleef eigenares van de aanzienlijke goederen, die hij mij geschonken had bij ons huwelijk.

Drie jaren lang verdedigde de stad zich met eene schitterende dapperheid; doch ook even dapper streden de Spanjaarden, die in den markies Ambrosio Spinola uit Genua een uitstekend aanvoerder hadden gekregen.

"Zijn invloed!" herhaalde Eugenio met een verachtelijken glimlach: "die heeft nooit iets te beduiden gehad. Pater Ambrosio is een van die kleingeestige dwazen, die, hoezeer zij hetzelfde doel wenschen te bereiken, dat wij ons voorstellen, tegen de middelen schrikken, wanneer zij niet volkomen strooken met hun nauwgezette denkbeelden van rechtvaardigheid en eerlijkheid.

Ik vertelde hem al het overige en toen ik had uitgesproken, nam don Ambrosio mijn hand en zeide teeder: "Nu is het genoeg, ik beklaag mij niet langer over u. Mag ik u eigenlijk wel iets verwijten? Gij vindt een geliefden echtgenoot terug, gij verlaat mij om hem te volgen, mag ik dat gedrag laken? Neen mevrouw, ik had ongelijk daarover te tobben.

Sommige waren van u, reeds verscheidene jaren geleden aan Adelgonde, van verschillende plaatsen, gezonden; één insgelijks van u, door haar, tijdens haar verblijf op het slot Aduaar in het Luiksche ontvangen; nog eenige van speelnooten of vriendinnen uit vroegeren of lateren leeftijd, en eindelijk verscheidene van den u bekenden paapschen Spanjaard Alonzo Spinola, de zoon, naar men zegt, van den markgraaf Ambrosio."

Als herinnering aan die dapperen is hier een bas-relief van Mercié geplaatst. Buiten de muren van San Ambrosio, op een plek, waar men Havanna in de verte ziet liggen, staat een gedenkteeken, opgericht ter herinnering aan acht studenten, die beschuldigd werden het graf te hebben geschonden van een zekeren Cartanon, die het blad "de Stem van Cuba" had opgericht.