United States or Cook Islands ? Vote for the TOP Country of the Week !


Gij slaven van uw zilver, Die 't recht der menschheid schent, Toont menschlijke gevoelens Eer gij ze in ons ontkent! Sic juvat perire. O zoete sluimring in der graven schoot, Wanneer 't geloof de peluwe mag spreien! Hoe heerlijk is het sterven voor die schreien, Die schreien en verlangen naar den dood! Ziet gij dat bed, waar duizend bloemtjens staan, Die geurend biddend, fluistrend Amen zeggen?

Dan is het zalig, ’t lachend oog te luiken, Waar fulpen rust op neerzijgt, die verkwikt, En leeft van ’t zoete liefdedroomen sluiken. O, driewerf zalig, wien het werd beschikt, Om in de zee der sluimring neêr te duiken, Als daar een lief gelaat hem tegenblikt!

O, hoe vaak in den nacht, Eer de sluimring al zacht Aan mijn eenzame sponde mij kluistert, Rijst in vriendelijk licht Mij 't verleên voor 't gezicht En de stem der Herinnering fluistert: Van de smart en de vreugd Eener zalige jeugd; Van de liefde, half schaamrood ontloken; Van de lipjens zoo rood, Nu verbleekt door den dood, En de harten, voor immer gebroken!

Zoo sterve ik zonder vrees of schrik, Getroost in Uw erbarmen: Mijn sluimring duurt éen oogenblik Gij zult mijn stof beschermen. Straks roept Uw stem: "Ontwaak! Ik klop!" Dan rijs ik uit de windsels op, En werp mij in Uwe armen! Op den Berg der Jammren, Herder zonder lammren, Sprakeloos en koud, Met gebroken oogen, 't Heilig hoofd gebogen, Hangt de Heer aan 't hout.

Tot, als een die sluimring bond, Naar de' oceaan gedragen 'k neerdrijf in het rond, In diepe zee van klank die eindloos opwaarts bront.

Hier knielt ze, en strekt zich uit, in weemoed, om haar zuchten Een loop te geven, die geen tuigen heeft te duchten, En zwemt in tranen, als een sluimring haar bevangt. Haar docht, zy stond in 't woud, van dicht geboomt' omprangd, Van monsters aangegrimd: daar was noch weg noch open. Haar kleed, haar sluier, was met Segols bloed bedropen, 't Geboomte schudde van zijn wortel, wijd in 't rond.

't Lieve kind, zelfs in den slaap Vliedt zij de' ongelikten knaap. Op uw oogen, barre beer, Stroom' dit krachtig bloemsap neer; Als ge ontwaakt, de liefde moog' Sluimring weren van uw oog. Wordt nu wakker, 'k laat u vrij; Oberon verlangt naar mij. HELENA. Toef, toef, Demetrius, dood mij veeleer. DEMETRIUS. Ga, zeg ik u, en kwel mij zoo niet meer.

Dus, in 't uur van den nacht, Eer de sluimring al zacht Aan mijn eenzame sponde mij kluistert, Rijst in vriendelijk licht Mij 't verleên voor 't gezicht, En de stem der Herinnering fluistert! Liefste, ga meê, Over de zee! Volg, waar ge wilt, mij naar heuvel en dal! Wissle de wind, Hij die bemint, Kent geen saizoenen, en mint overal.

Dus, in 't uur van den nacht, Eer de sluimring al zacht Aan mijn eenzame sponde mij kluistert, Rijst in vriendelijk licht Mij 't verleên voor 't gezicht, En de stem der Herinnering fluistert!

Ik nader, en ô God, Gij zaagt het, ben ik schuldig, Wanneer ik in uw werk uw blijkbre Godheid huldig; Aanbidde, en neêrstort, en in de onmacht van mijn' gloed Mij-zelv' en u vergeet, en aardsche lusten voed'? Elpine! 't was geen kus, in sluimring opgedrongen! 't Was, van uw maagdlijk hart de grendels afgewrongen!