United States or Pitcairn Islands ? Vote for the TOP Country of the Week !


De jonghelinc: O Tervogant ende Apolijn! Hoe mach mijn suster, dat edel wijf, Ghehebben also reine lijf, Dat si ghenen man en mint, Noch in heydenesse ne genen en kint, Die si woude hebben tot enen man! Bi minen god Tervogan, Si heeft emmer een edel natuere, Ofte si mint ene creatuere Heimelike, daer ic niet af weet; Want si en es emmer niet bereet Tot enegh man die nu leeft.

'k Heb het gevraagd aan den dag, aan de sterren, Zelfs aan de vogelenschaar en de wolken. 'k Goot reeds het lood in het kokende water, Blaadje na blaadje der bloeme ik plukte. 'k Lokte de zwarte, de waarzegster buiten, 'k Smeekte ten slotte de engelenscharen. Mint hij mij nog, gelijk eens hij wel deed? Zij had zeker gehoopt dat zij antwoord zou krijgen.

JULIA. Gij raadt mij, hem mijn liefde weg te schenken? LUCETTA. Ja, zoo gij haar niet weggeworpen acht. JULIA. Van al de rest, heeft hij mij nooit bestormd. LUCETTA. Van al de rest, mint hij u toch het meest. JULIA. Zijn zwijgen toont zijn koel en kil gemoed. LUCETTA. Het heimlijkst vuur brandt met den felsten gloed. JULIA. Hij mint niet, die door niets zijn min verraadt.

Daarom, ga heen; houd niet meer bij mij aan. PROTEUS. Wat waagstuk zou ik, hoe de dood ook dreigde, Niet voor een enk'len zachten blik bestaan! O oude vloek der liefde, dat den man De vrouw, die hij bemint, niet minnen kan! SILVIA. Dat Proteus, die hem mint, niet minnen kan!

En hierop zinspeelde ik ietwat in het laatste deel der woorden welke ik erover schreef, hetgeen duidelijk blijkt aan dengene, die het begrijpt ; en ik schreef toen deze twee sonnetten, van welke het eerste begint: "Klaagt, al wie mint...." en het tweede: "O lage Dood...." .

Van zijn sneeuwen voorhoofd en gouden lokken schenen stralen van zonneschijn te schitteren die de harten van goden en menschen blij maakten, door wie hij evenzeer werd bemind. Van al de twaalf om Odins troon. Balder enkel, het meest toch schoon, De zonnegod, goed met zijn rein gezicht Werd bemind door elk, als men mint het licht.

Gwinebant, Ysabele, mijne bruid, minde mij maar zij mint u ook, Gwinebant! Gwinebant, zoo het onzer Koningen wille is, ontvang, Gwinebant, Ysabele van mij, omdat ik stervende ben! Wees haar man, Gwinebant; Ysabele, gij, die ik min als ik geen vrouw minde, wees Gwinebant tot wijf! Ik sterve al hadde ik langer nog wel, lace, leven willen gelukkiglijk!

Het mint en haat, is jaloersch, wraakzuchtig, nukkig enz. Geen Paard is aan een ander gelijk. Bijtlustig en boos, valsch en arglistig is het eene, goed vertrouwend en zachtaardig het andere. De natuur of de opvoeding of beide gezamenlijk hebben ze zoo verschillend doen worden. "Groot is het verschil van levenslot der Paarden!

Mijn eigen, echte makelij doet veelen zich bedriegen, ze noemen 't spel en hoovaardij, en als ik eerlijk spreek en blij dan heeten ze 't me liegen. Ik word geliefd, ik word gehaat, noch Eer is 't, noch Beschaming, want wie mijn weezen niet verstaat, hij raakt mij niet, maar mint of smaadt een pop, met mijn benaming.

Waarlijk, ook by het overschot der IJsselsteynsche burcht, mag men met den dichter spreken: Wel, zeker, wie 't herdenken mint Van lang voorleden, schooner dagen Wie een weemoedig-zoet behagen In de eeuwig groene Erinring vindt, Heeft slechts die muren te ondervragen, Die 't merk van koninklijke pracht, Van oude eilaas! verlamde kracht In reuzenschrift aan 't voorhoofd dragen.