United States or Solomon Islands ? Vote for the TOP Country of the Week !


's Anderen daags trok de man nogmaals naar het zeestrand en riep: "Vischken, vischken uit het water, Kom bij Janneken Tietentater!" "Wat belieft er U, Janneken, mijn manneken?" vroeg het vischje dadelijk. "Mijn vrouwtje, mijn Soozeke-Grilletje, die hadde zoo gaarne haar willetje". "Wat is er haar willetje dan?" "Zij zou zoo gaarne haar huis vol schoone meubels zien".

En ondertusschen meugt-e veurt tiekenen en schilderen os ge tijd hêt, en ieder weeke zal ik mee mejonkvreiw Elvire ou wirk komen noarzien. Verstoan, manneken? Of Fonske het verstaan had! En of ook al de koewachtertjes het verstaan hadden!

Ik zou om te beginnen maar een manneken willen koopen! Om te beginnen, zegevierde de klakkenmaker, de drift is u al meester... ge zijt een verloren man, Snepvangers, maar gij moet het weten... ik heb u verwittigd... Waar kan ik een vogel koopen, vroeg de ongeduldige Snepvangers, in vertrouwen, want ik ken de mannekens niet uit de poppekens...

Terwijl deze den versterkenden drank inzwolg, wierp de man blikken van verwondering op Annah en op hare vriendin, die een weinig verder met Janneken bij het vuur stond en zijne twee handjes vooruithield, zeggende: "Warm uwe pollekens maar, mijn manneken, en eet uwe boterham al gauw op; ik zal er u nog eene geven."

Wij hebben hier de motieven van den dankbaren visch, over de geheele wereld verspreid, en van de drie wenschen, waartoe de hier geuite reeks van wenschen moet worden teruggebracht. Van Janneken Tietentater en het Vischje uit de Zee. Er was eens een manneken en die heette Janneken Tietentater.

"Keer seffens weer naar de zee", zegde zij, "en vraag ons een schoon huis, want dat wonen onder eenen mostaardpot staat mij al lang tegen". De man trok op naar het strand en riep: "Vischken, vischken uit het water, Kom bij Janneken Tietentater!" Op hetzelfde oogenblik stak het goudvischje zijn kopje boven. "Wat belieft er U, Janneken, mijn manneken?" vroeg het.

Plotseling hoorde ik een geritsel achter mij en, als ik mij omkeerde, zag ik den grooten hond van de oude jongedochter; doch nu bromde hij niet meer, integendeel, hij kwispelsteertte en zag mij begeerig aan, om de hesp. Ik smeet hem eenige stukskens toe, maar zijne meesteresse kwam bij en riep: Pak hem! pak hem! manneken! En ik op den loop, en de groote hond achter mij; hij beet mij in mijn been.

Met den neus in de lucht, kliefde hij door de baren der bultenaars, als eene bark door de zee. Men toonde hem Uilenspiegel; hij zegde tot hem: Zijt gij het, manneken, die getroffen werd door de roede van den heiligen Remaclus? Ja, heer deken, antwoordde Uilenspiegel, ik ben het inderdaad, zijn nederige dienaar, die zijn nieuwen bult wil laten genezen, als het Zijne Heiligheid belieft.

Wat een ongeluk prevelde het blozend manneken ntdaan. 't Is oorlog, troostte Snepvangers, ja 't is oorlog, herhaalde hij luchtig, maar dat belet niet dat ik honger heb... Kom, Moeder, we gaan wat eten. Kom maar mee, zei de Verdierenpikker, ik weet waar ge zijn moet.

Er waren er van alle koleuren; bloedroode, botergele, blauwe, groene, anderen bespikkeld, gestreept, met krullen en bollen; er waren er bij met een haantjen op, met een manneken, een lachende zon, met bloemen en boomen. Alles om ter hevigst van kleur, en nu ze daar lagen in de struiken, op den grond, waren het als vreemde vruchten, ineens, bij een gril der zon, gegroeid.