United States or Madagascar ? Vote for the TOP Country of the Week !


Toen liep Pallieter zijn hert over. Het was schoon om te zwijgen, hij moest den diepen vrede, het zuute avondgevoel met woorden tot zijn eigen kunnen zeggen. En hij zei: "'t Pardoent, en op de klokke slaat Gods Engel in een wolkgewaad. Ave Maria! 't Pardoent, en 't vleeschgeworden Woord bij arme liên te huis behoort. Ave Maria! ..."

Wat toch is redelijker dan de liefde eens menschen jegens de bron zijns gewins? En toch bestaat er iets, dat de liên dezes lands bijna even hoog schatten als gewin. Dit is "begaafdheid". Wie "gaven" heeft, volgt, naar ons rang-instinct, in eerbiedwaardigheid onmiddellijk op dengene, die geld heeft. Ikzelf mag dat ondervinden.

En Bavink was niet zooals we hem graag zagen, wanneer Lien er bij was en had een neiging om haar voortdurend te knijpen. Dat was hinderlijk. Gelukkig liet hij haar al heel gauw weer thuis, omdat-i dacht, dat Lien mij oogjes gaf. Bekker zei: "Meiden, dat is niks" en rookte met bizonder welbehagen z'n steenen pijpje toen ze er voor 't eerst weer niet bij was. Het was dien avond ook heel genoegelijk.

Je zult eens zien wat ze er in ontdekken. Van alles, waar je zelf nooit een flauw benul van gehad hebt." Bavink was toen nog erg jong. Naderhand kwam Lien daar ook en zette thee. Eén keer heeft ze den grond geboend en alles afgestoft; maar dat was heel ongezellig. Kees kwam er door in verlegenheid, want tegen die juffrouw had de ouwe heer bepaald bezwaar.

Maar 'k durf niet meer, om uw verwerplijk leven, Zeggen hoe nòg bekoort me uw zoete taal En 't slag van liên dat gìj kent, ken ìk niet Lees dit sonnet, ik smeek 't u, menig maal: Totdat de Booze, die ons scheidt, verdreven, Ten laatste uit uw onteerde ziele vliedt. Ballade.

Menigh wil by dranck en spijs Wesen wijs, Schoon hy is van wijn beschonken, Daar doch yeder kan bespiën, Dat dees liên Sijn van sotte grillen droncken. Pers. Inmiddels waren Mom en Botbergen op het slotplein verwelkomd geworden door den Baron van Sonheuvel, verzeld van den oude jachthond Veltman, die, nu blind en onbekwaam hem in 't veld te volgen, den Baron binnenshuis altijd ter zijde bleef.

Als ze zoo dacht, had ze heelemaal geen verdriet. 't Hoorde bij den dag, bij 't dagelijksch doen, bij het stoffen en vegen, wasschen en dineeren. Nog wat later was ze ingedut, nog wat later snurkte ze. Dan wekten Frits of Lien d'r voor de thee en nam ze 'n handwerkje op.

Fèn sau'n mèskeroade hep ikke nie terug ... lachte Neel om Stijns kunstig zoethouden van Sien. Bij Lien, Mien of Jansje griende ze altijd, in slaap-gestoorde kribbigheid. En nu had ze zich door Stijns zachte deuntjes-stem heelemaal laten omzingen. Zonder een knorretje was bleek Sientje knikkebollend op zijn arm ingeslapen en droeg hij haar de duffe achterkamer in.

Ik blijf terug bij vreemde lien, 't Is wel hard zoo weg te gaan. Pijnlijk is het afscheid geven, Smartelijk tevens het vertrekken, Altijd blijf ik met u leven: Altijd zie ik uwe trekken Droomend, etend, zonder falen! Kunt g' de mijne voor u halen? Zullen w'elkander wedervinden? In 't dal of bij de linden? Bij den oever of in 't gras? In het koren, onder bloemen? Of als 't in den hemel was?

Ik kom tot u daaglijks ontelbren keer, Doch te veel laagheid leeft in uw gedachten. Diep droeft mij dit om al die eedle krachten Die woonden in uw hoogen geest weleer. Te schuwen placht gij eens elk laag verkeer En liên, verslaafd aan slechtheid te verachten. Dies heb 'k de verzen die me uw vriendschap brachten, Als kostbren schat gehouden steeds in eer.