United States or Germany ? Vote for the TOP Country of the Week !


"En heeft men u gewaarschuwd, dat ik eenige kennissen spreken moet? En weet ge het woord?" De schrijnwerker beantwoordde deze vragen op dezelfde wijze, zonder zijn arbeid te staken. "Zou men niet zeggen," merkte Mom aan, zooras hij zich in het achterkamertje met Botbergen alleen bevond: "dat diezelfde Klaas Meinertz de botste, eenvoudigste ezel ware, dien men ooit gezien had?

"Dat begrijp ik heel wel," hernam de onverzettelijke Bouke: "maar ik begrijp ook heel wel, waarom ik meê wil gaan. Je wilt met Botbergen gaan vechten, en daar heb ik niet tegen; dat schoelje verdient wel een por in de huid; maar denk je, dat zoo een bloode schelm alleen zal komen? Jawel, of hij 't laten zal.

"Preys, Leendertz en Eyndhouts zijn door aanzienlijke toezeggingen van geld en ambten bereid alles voor de goede zaak te wagen. Botbergen hangt slechts van u af. Slatius, Groenhovius en hun Arminianen zijn, uit wraakzucht en haat alleen, volkomen bereid zich bij ons te voegen. De wederdoopers, die niet vechten mogen, hebben ons van geldelijken onderstand verzekerd.

Hij stond op de monsterrol ingeschreven als Jonker Joan van Craeihorst." "Jonker Joan van Craeihorst!" herhaalde Ulrica, verbleekende. "Is hij UEd. bekend?" vroeg Botbergen haastig, "dan spijt het mij iets te zijnen nadeele gezegd te hebben." "Onvoorzichtige!" riep Mom, een ontevreden houding aannemende: "die heer van wien gij spreekt, is de voedsterbroeder van onze waardige Freule!"

"Van die rottingslagen, meent gij?" vroeg Botbergen, opstaande: "ja, ik had daarvan misschien niet moeten spreken;.... wij zijn geen beste vrienden gescheiden, dat is waar; maar wij kunnen altijd tot een verklaring komen." "Tot uw dienst, al wilt gij dadelijk," zeide Joan, de hand aam 't geweer slaande.

"Woorden van vrede!" herhaalde Joan, met een verachtelijker glimlach: "gevoelt de Heer van Botbergen berouw over de mij aangedane beleedigingen, zoo laat hij op het slot des Barons komen, en aldaar, in tegenwoordigheid van al de edele Heeren, die er gisteren te gast waren, zijn logens intrekken en mij verschooning vragen.

Ik weet waarlijk niet, welke tijding ik liever had, dat zij mij aanbrachten." "Foei!" zeide Botbergen: "zult ge achteruitkrabben, nu wij zooverre gevorderd zijn? Doch ik gis de reden al: gij zult uw jonge vrouw geen droefheid willen veroorzaken, door den vijand uit te noodigen om uw wittebroodsdagen te helpen vieren."

"Lang leve de dochter van onzen braven gastheer!" riep Botbergen, zijn voorbeeld dadelijk volgende, gelijk ook het overige gezelschap deed. Ik dank u voor mijn dochter, Mijne Heeren!" zeide de Baron, op zijn beurt een roemer vullende: "en moge zij nog vaak de eer gemeten, de toebereidselen voor Ulieder onthaal te bestieren." "Mits niet in dit vertrek," zeide Botbergen.

Na de aanwezigen beleefdelijk gegroet te hebben, nam hij, zoodra het gesprek algemeen was geworden en hij zulks onopgemerkt doen kon, Botbergen ter zijde en fluisterde hem in 't oor: "welnu?" "Alles is in gereedheid," antwoordde deze: "Zondag over veertien dagen maken wij ons tusschen kerktijd meester van de stad; onze vrienden zijn vol courage en wachten met ongeduld uw terugkomst af."

"Gewis!" zeide Botbergen, die van de gansche samenspraak niets gehoord had en alleen op de laatste woorden lette van Ulrica, die hem nog onbekend was: "al die snorrepijpen en tilerantijntjes dienen nergens toe: ik zeg daarom eenvoudig: goên dag, meiske! ik had niet gedacht, dat wij nog zoo een knappe deerne zouden zijn tegengekomen, na de varkens, die ons van morgen aan de poort ontmoet hebben, daar zulks anders zelden iets goeds beduidt.