United States or Moldova ? Vote for the TOP Country of the Week !


Vergeefs zijgt hij al snikkend neêr En smeekt, bij zijn besneeuwde hairen, Den God van al wat adem heeft, Om hem 't zieltogend kind te sparen. "Ik sterf!" zucht hem de jongling toe, "Maar zoo uw hart zich kan ontfermen, Voer haar dan, die ik eeuwig min, Voor 't laatst in dees mijn trillende armen!

Een druk der lippen sterkt de halfgeopende oogen, En ach! zy ziet, ze erkent den zelfden hemeling, Die eenmaal aan heur borst in dartle omarming hing, Van wien zy 't liefdepand zich onder 't hart voelt leven! Ze erkent hem, en gelooft van enkle vreugd te sneven. De Jongling spreekt haar toe, terwijl een morgenlicht Hem afstraalde uit den blos van 't vlekloos aangezicht.

Waar een ander' moeder toch weêr, 't Haar van uw hoofd zal opmaken willen, Waar een jongling zal spreken van liefde, En daarmêe uw tranen zal stillen. Tot eene zeer rijke verzameling treurdichtcn onder de Letten heeft voornamelijk eene nu regelmatig van tijd tot tijd terugkeerende ramp, de Russische recruten-lichting, aanleiding gegeven.

In Gymirs hof heb 'k haar geschouwd, De maagd die mij gevangen houdt; Haar sneeuwwitt' armen, blank gezicht Wierpen op aard' en zee hun licht. Haar min ik meer dan ooit voorheen Een meisj' een jongling dierbaar scheen; Maar elf en god die 't al gebiedt Gunt ons 't geluk der liefde niet. Skirners lied.

Eigenaardig en teeder maar psychologisch zeer natuurlijk is de oorzaak en de grond tot de liefde, die een meisje in de volgende verzen aangeeft: Ik breide onlangs een handschoenenpaar! Zal ik ze aan mijn broedertje geven? Neen! ik schenk ze dien goeden jongling maar, Die mijn moeder zoo roemt om zijn leven.

De dood lag in zijne oogen, de hel in zijn gemoed, Want wat hij sprak was geessel, en wat hij schreef was bloed. Naar deze Vorstenwoning trok eens een Zangrenpaar, Een jongling, blond van lokken, Een grijsaard, wit van hair. De grijsaard, met zijn speeltuig, berijdt een fier genet; De jongling gaat er nevens met vogelvluggen tred. Daar sprak de grijze Zanger: "Houd u bereid, mijn zoon!

'k Heb zelf reeds dikwijls beider min bespeurd, Als zij wellicht in diepen slaap mij waanden; En nam ook vaak mij voor, aan Valentijn Mijn hof en haren omgang te verbieden, Maar, duchtend, dat mijn argwaan dwalen mocht En zoo den jongling schreeuwend onrecht doen, Een overijling, die ik altijd meed, Bleef ik hem gunstig aanzien, tot ikzelf Ontdekte, wat door u mij wordt gemeld; En, hieruit blijke u, dat ik vreeze voedde, Bewust, hoe teed're jeugd verleidbaar is, Ik laat haar op een hoogen toren slapen, Waarvan ikzelf den sleutel bij mij draag, En daarom is 't onmoog'lijk haar te schaken.

Zoo is ook het strandfeest opgehouden, dat daaraan verbonden was, en waarvan de dichter vertelt: Intusschen speelt en stoeit de jeugd En fladdert door het nat, Dat schuimend, met een groot gedruisch, In mond en oogen spat. De jongling grijpt een meisjen op En draagt haar mede in zee, Het meisje roept en wringt vergeefs, Hij draagt haar mede in zee.

Ga, dierbre Jongling, ga! Blijf op het pad volharden, Dat, u ten heil, natuur met rozenbloesems tooit! Smeek groeikracht voor het zaad, zoo kwistig uitgestrooid! En rukk' geen wervelwind de jonge loot aan flarden, Die eens dat zaad ontspruit en 't jeugdig blad ontplooit!

'k Verwijt u niets, maar vlied me, en laat my ademtocht; En dan, dan danke ik 't lot; het heeft mijn ramp volwrocht." Zoo spreekt ze, en scheurt zich los, en rukt met woeste vingeren De vlechten uit het hoofd, terwijl haar leden slingeren En schudden. Ach! zy vliedt, maar stort op d'eersten tred Den Jongling weêr in d' arm, als van een schrik verplet.