United States or Nigeria ? Vote for the TOP Country of the Week !


Toegerust met dit portret, met elf gouden appelen en met den tooverring Draupnir, reed Skirnir nu naar Jötun-heim om zijn opdracht uit te voeren. Toen hij bij Gymirs woning kwam, hoorde hij het luid en voortdurend gehuil van zijn wachthonden, die de winterwinden verpersoonlijkten.

In Gymirs hof heb 'k haar geschouwd, De maagd die mij gevangen houdt; Haar sneeuwwitt' armen, blank gezicht Wierpen op aard' en zee hun licht. Haar min ik meer dan ooit voorheen Een meisj' een jongling dierbaar scheen; Maar elf en god die 't al gebiedt Gunt ons 't geluk der liefde niet. Skirners lied.

Een maand van vreugde sneller vlucht Dan halve nacht vol diep gezucht. Skirners lied. Trots deze minnaarswanhoop kwam de tijd van wachten echter tot een einde en Frey spoedde zich blijde naar het groene land, waar hij, trouw aan haar aanwijzing, Gerda vond, en zij werd zijn gelukkige vrouw en zat fier op haar troon naast hem. Frey had Gerda tot vrouw; Zij was Gymirs dochter, Van Jötuns stam.

Maar geen van de geesten gunt ons bij elkander te komen." Toen stormde Skirnir op Freyers rennende ros, en met zijn stralende zwaard gewapend, door den rossigen nevel van den eindigenden nacht. Hij stormde naar het land van de reuzen en kwam voor Gymirs verblijf. Daar waren woedende honden gebonden voor de opening van het houten hek, dat Gerda's zaal omgaf.