United States or Turkmenistan ? Vote for the TOP Country of the Week !


Je kunt denken, wat oogen de arme dorpskinderen opzett'en. 't Was juist Zaterdagmiddag, en zoo wat alle kinderen speelden op den weg. De koe liep rustig op zij van den weg te grazen en keek met hare groote oogen naar Gustaaf, alsof ze zeggen wou: "Nu moet ik eens goed oppassen, of dat heertje niet voor mij geschikt is."

Hij bleef een paar minuten voor zich staren, en toen hij weer naar André keek, zag hij dat die glimlachend zijn hoofd schudde tegen Annatje, die nu aan 't buffet stond. Het oude heertje zat met een nijdig-vies gezicht naar hem te gluren van uit zijn hoek.

Aan het eind van het dorp stond een mooi groot huis, dat alleen des zomers bewoond werd door een rijken heer, die maar één kind, een' jongen had. Die jongen was een jongen, zooals er niet veel zijn, en dat is maar gelukkig ook. Vooreerst: leeren, dat wou ons heertje niet. Hij vond het leeren vervelend, en Papa was toch rijk: hij behoefde later geen geld te verdienen.

«Hier heen, heertje!" klapte uit de hoogte de stem der deerne. Ze wipte vlug voort, telkens de voeten plantend op de minst steenige plaatsen. In het rijzende zonlicht verloren de opslingerende cactusrijen iedere wijking en scheen het als waren zij hoog de een op de ander gestapeld.

"Maak, dat je wegkomt; bedelaar," riep de vrouw. "Wat meen je, dat mijn huis eene herberg is? Kom eens hier, Jan, en zie eens, wat mooi heertje daar vraagt, om bij ons te slapen." Gustaaf had een paar stappen achteruit gedaan en was tegen de koe aan gaan staan, want de hond blafte nog maar al door, en deed alsof hij hem wou bijten. "Je moet hier blijven," fluisterde de koe.

«Mujer!" schreeuwde de oude, de laatste lettergreep met een scherp keelgeluid lang in den mond naslepend. «Mujer, geef het heertje een stoel." Vrouw. Uit het aangrenzende huisje kwam een jonge, krachtige vrouw snel aanloopen, toen een slungelige meid, toen een kind en toen nog een. «Wat is er?" vroeg de eerste, ineens stilstaand en den vreemdeling met groote oogen aankijkend. «Wat is er?"

"Toen ik klein was," zei hij, "bad ik altijd, als ik uit zou gaan, of als er 'n feestje zou zijn den volgenden dag: "ons lieven Heertje, laat het morgen mooi weer zijn," en als 't dan stortregende, zei ik: "er waren zeker meer menschen, die om leelijk weer vroegen; of ze hebben beter gebeden dan ik," en dan was ik tevreden.... En als 't nu beroerd weer is, troost ik me nog altijd: "Het zal wel voor een heeleboel andere dingen goed zijn."

Lucinde stemde er gaarne in toe en toen begon ik mij ernstiger bezig te houden. De jonge Léganez was niet verder dan ik; dat heertje scheen niet voor de wetenschap geboren te zijn; hij kende nog bijna geen letter van het alphabet, hoewel hij sinds vijftien maanden een gouverneur had, zijn andere onderwijzers hadden het niet verder gebracht, hij stelde hun geduld op een zware proef.

Ja waarachtig! als we onze oudjes nu nog dat groote pleizier doen, en onze duitjes bij elkaar leggen, en samen er mee in het bootje stappen ik aan het roer, en jij op de riemen...." Wat het heertje verder snapte, ging voor den luisteraar verloren, daar het tweetal langs den muur zich verwijderde. Justus had echter, ook zonder dit, volop genoeg gehoord. Geen woord te weinig.

Zijn hersens dorstten naar het rumoer van de straat, naar hel verlichte zalen, naar onverschillig eeuwig-grijns-lachende vrienden-gezichten. Hij had een gevoel alsof het tegenwoordige leven hem langzamerhand heel uitpompte en verdoofde. Hij maakte er zich driftig over. Hij was toch waarachtig niet van plan als een oud stil heertje nu verder door te leven tot alles gedaan zoû zijn!