United States or Somalia ? Vote for the TOP Country of the Week !


»Neen, jongejuffrouwen, maar Mevrouw is al gekleed naar beneden gegaanNa enkele sekonden wordt er aan Mama's kamerdeur geklopt en op het binnen! klinkt het als uit één mond: »Mama, heeft Gustaaf getelegrafeerd? Weet u er alles van? Is de Koningin wel?« »Maar kinderen, ondeugden! Zul je eerst je Moeder goeden morgen zeggen; jullie doet me schrikken met al je nieuwsgierige vragen

Hoezeer, Gustaaf, moet uw eigen hart in dit oogenblik van genoegen vol zijn, wanneer gij in het oog van uwen ouden vader eenen traan van geluk en teederheid ziet blinken, in het oog van hem, wiens bloed u door de aderen stroomt en wiens grijze haren de verheerlijking van zijnen naam en uwe grootmaking hebben mogen zien.

Te vertellen, hoe 'n gezicht de vader en de moeder zett'en en hoe gelukkig ze waren, 'k zou het niet kunnen. De moeder was dol van blijdschap, en ze kon niet ophouden te zeggen, hoe groot en hoe knap Gustaaf geworden was. De vader keek met trots naar de gebruinde handen van zijn' jongen en naar zijn gul open gezicht en zijne nette eenvoudige manieren.

Aan de eene zijde van de lage deur was een mesthoop en aan de andere een klein plekje bouwgrond met eene oude scheeve schutting er om heen. Nergens in de buurt verder een huis: eenzaam en stil lag het hutje daar. "We zijn er," zei de koe nog eens, toen Gustaaf stom van schrik bleef zitten. "Hier?" riep Gustaaf, "dat kun je niet meenen, 't is te leelijk!"

De eenige, die hem 't leven vaak zuur maakte, was de kleine Jakob, aan wien Gustaaf nog wel zijn nieuw te huis te danken had. Hij lachte Gustaaf om alles uit. Dan bauwde hij hem na, omdat hij als een stadsheertje praatte, en dan weer was het: "of hij niet liever in verlakte schoentjes in plaats van op klompen wou loopen." De boer en boerin hadden Gustaaf niet gevraagd, waar hij vandaan kwam.

Gelukkig was de koopman niet zoo boos, als hij leek. Toen Gustaaf het huis geveegd had, pakte hij hem bij 't oor, maar nu was het niet, om hem pijn te doen. "Kom aan, kleine man," zei hij, "zet maar niet zoo'n zuur gezicht. Ik ben ook als loopjongen begonnen, en nu ben ik een flink koopman. Werk maar goed, misschien zul je 't dan ook nog wel eens zoo ver brengen."

"Mijnheer en Mevrouw weten ook toch niet, wat ze verzinnen zullen," bromde ze. "'t Is of ik nog geen werk genoeg heb! Nu nog zoo'n jongen te verzorgen, die hier niet eens behoort. Wie weet, wat voor een bedelaarsjongen het is!" "Een bedelaarsjongen!" en dat te zeggen van ons fijn heertje Gustaaf! Wat werd Gustaaf boos! "Och! hou' je stil! je weet niet, van wien je spreekt!" riep hij.

»Neen, Papa! dat #kan# niet, dat #mag# niet; zulk een wieg, met zooveel moois, hoort alleen in een paleis, bij een koningin!« »Knap gesproken kleintjeviel Gustaaf in. »Doch daar is Anton met de brieven. Wat 'n dikke, Jet, voor jou, natuurlijk uit Friesland; als je mij hem niet lezen laat, krijg je hem nietplaagde Jan.

Een loopjongen behoeft niet zoo te pronken. We zullen onzen Willem er des Zondags mooi mee maken." Wat gaf het Gustaaf, of hij stampvoette en deed, toen men hem al zijne fraaiigheden afnam. De groote hand van den dikken koopman pakte hem bij den arm en: "Kom, kom, niet lastig wezen, hoor!" klonk hem in 't oor.

Gustaaf, voor dien Zaterdag, 5 Juni, overgewipt naar de Hofstad, kwam de meisjes halen; hij had haar een plaatsje bereid, van waar ze H.H. M.M. en Z. K. H. het paleis konden zien binnengaan bij de terugkomst uit de kerk.