United States or Falkland Islands ? Vote for the TOP Country of the Week !


De jonghe joncfrou Damiet: Meester, nu willic Esmoreit, Gaen soeken van lande te lande. Al soudic daer omme liden scande Ende honglier ende dorst ende jeghenspoet, Het es ene dinc dat wesen moet: Gherechte minne dwinct mi daer tu. Lieve meester, nu biddic u, Dat ghijs mi niet af en gaet, Ghi en blijft bi mi ende gheeft mi raet, Hoe dat wine vinden moghen.

II, 4 lezen wij: "Maar ik heb tegen u dat gij uwe eerste liefde hebt verlaten" enz.; vs. 14: "maar ik heb eenige weinige dingen tegen u" enz. Bij HADEWYCH, bl. 129: "Mer ic hebbe een dinc te di, daer ic mi omme belghe" enz. Vgl. De handschriften van Jan van Ruusbroec's werken.... door W. DE VREESE, I, 427. Proza, bl. 44, 45, 83, 151. Ook het: "ic di, wes mi" in hare Poëzie, bl. 94, 131, 244.

Dats een dinc, dat mi niet en rout Noch emmermeer rouwen en mach, Want ic nie man op eerde en sach, Dien ic meer doeghden an, Dan ic doe minen lieven man.

Telkens prikkelen zij de belangstelling, niet alleen door toespelingen op gebeurtenissen die eerst veel later zullen voorvallen, maar ook door bijzondere opmerkzaamheid te vragen voor hetgeen onmiddellijk zal volgen. Het zijn wendingen als: "Hoort hier wonder groot!", "Hoort hier ontfermelike dinc!" of: Nu alre irst so mogedi horen Utenemende aventuren.

De jonghelinc: Och edel wijf, berecht mi ene dinc: En hoerdi daer na noit ghewaghen Vrouwe oft joncfrou in horen claghen, Dat iement een kint hadde verloren? De jonghe joncfrou Damiet: O edel jonghelinc uutvercoren Daer af en hebbic niet ghehoert. De jonghelinc: Ay! so ben ic van cleinder gheboert. Dat duchtic, oft uut verren lande.

Ic sal oec pinen om haer scande, Der coninghinne, mijns oems wijf, Dat hi nemmermeer sijn lijf Met haer en sal delen, die wigant . Aldus so sal mi bliven dlant, Machic volbringhen dese dinc. Meester: Waer sidi, hoghe gheboren coninc Van Damast , gheweldich heer? Mijn herte es mi van rouwen seer , Van saken, die ic hebbe ghesien.

Nu willic lopen metter spoet Ende sal bringen die vrouwe met mi. O, edel vrouwe van herten vri, Ic bidde u vriendelike, comt tot hier: Hier buten hout een deghen fier, Die u met haesten spreken moet. O edel vrouwe, ghetrouwe ende goet, God die alle dinc vermach, Die moet u gheven goeden dach, Scone maghet Sanderijn. Willecome moetti sijn: Nu segt mi, wats u begheert.

Dat standpunt zien wij ten minste JAN BOENDALE innemen ongeveer een halve eeuw nadat de Latijnsche vertaling vervaardigd is. In zijn Lekenspiegel zegt hij, sprekend "van Reynaerde ende Ysegrime, Brunen den bere ende den das": Dat dese dinc vonden was, Was al om lere ende wijsheit . Die opvatting bleef gelden ook bij anderen die na hem kwamen.

Verdraecht soe wie ghi syt; Want wie verdraecht hi wint den stryt Verdraghen en es ghene blame; Het es een dinc van hoghen name. Enige stonden nadat Breydel het verdelgde slot Male verlaten had, kwam hij met zijn beenhouwers te Sint-Kruis.

Een der oudste stukken van dezen aard, dat nog uit het laatst der 13de eeuw dagteekent, is "een abel dinc ende een edel leere: van der Zielen ende van den Lichame.