United States or Lebanon ? Vote for the TOP Country of the Week !


De gehoorzame zoon van vroeger durft nu zijn moeder en gansch zijn adellijke maagschap te trotseeren om Sanderijn toch maar tot zijn vrouw te mogen maken, en hij sterft, als zijn welmeenende kamerheer Reinout, voor bloedige veete beducht, hem het verzonnen bericht van Sanderijn's dood heeft meegedeeld. ROTTERDAM, Juni 1907. Spreek uit Lanseloot hammen

Sanderijn is de laaggeborene, die door adel van gemoed uitblinkt onder allen, en ook in haren val haar eer onaantastbaar te bewaren weet. Ze heeft meer karakter dan haar zwakke minnaar; ze is zacht maar beslist, niet onnoozel maar toch argeloos; nederig en bescheiden, of hoog en fier, al naar de omstandigheden dat eischen.

Ende ooc willic gheen mans vriendinne Sijn, die leeft onder des hemels trone: Al waar hi een coninc ende spien crone, So en dadic mi niet te cleine. O scone maghet van herten reine, Al dadi die wille mijn, Uutverkoren Sanderijn, En bleve u onvergouden niet.

Sijt willecome, lieve vrient Reinout, Groot willecome so moetti zijn. Hebdi van Sanderijn Iet vernomen, dat segt mi. O edel here, van herten vri, Ic hebse ghesocht in menich lant, So langhe dat ic die scone vont In ene stat, heet Rawast.

Al waer si ene keyserinne, So en mochse niet noyaelder sijn: Gheheten essi Sanderijn, Ende heefter af ghemaect sijn vrouwe. Met rechte machic dies hebben rouwe, Dat mi dat noit en mochte gescien.

Och Sanderijn, ende seldi mi Laten dan in dit verdriet, En sal uus mijns ontfermen niet, Dat ic troost van u mochte ontfaen Ende ghi met mi wout spelen gaen Hier neder in dit groene dal, Daer die voghelkine maken geschal Ende die bloemen staen in 't groen, Scone maghet, sender mesdoen Ende al sonder dorperheit?

In een handschrift, bewaard in de Bibliothèque des Bourgondes te Brussel, zijn ons de drie eenige en daarom kostbare romantische drama's overgeleverd, welke uit de veertiende eeuw tot ons gekomen zijn. Hun taal munt uit door eenvoud, natuur en welluidendheid. Een van die zeldzame stukken behandelt de tragische geschiedenis van Lanseloet en de schoone Sanderijn.

Maer heden merghen, doent was dach, Gaf hi enen swaren sucht: Sanderijn, ik hebbe sijns levens ducht; Dies dooght mijn herte grote pijn. Nu biddic u, scone maghet Sanderijn, Dat ghi wilt gaen te Lanseloet, Want hi leghet in groter noot, Dies dooght mijn herte swaer verdriet. Edel vrouwe, dat ghi ghebiet Wert herde gerne van mi ghedaen.

Naar Lanseloet is het stuk genoemd, en niet Sanderijn, maar de eerst door zijn lust, later door wanhoop en wroeging verbijsterde Lanseloet is de tragische figuur.

Gheeft die edel minne haer stuc, Si anesiet ghene hoghe gheboort. O Lanseloet, ende hoe versmoort, So es u herte ane Sanderijn! Wildi doen den wille mijn, Ic salse u doen hebben tuwen willen Al desen nacht, heimelijc, al stille, Op u camer, heer ridder weerdt, Ende doet daer mede dat ghi begheert, Wildi mi ene ghelofte doen.