United States or Gambia ? Vote for the TOP Country of the Week !


De menschen wisten daar nog niets van al die angstwekkende dingen; zij hoorden Vosken aan met open mond en van schrik uitgezette oogen; en er kwam geen eind aan 't vragen en verhalen; de gansche wreedheid van den oorlog drong eensklaps in die rust en stilte door met al den omprangenden angst van een gruwelijke nachtmerrie, die plotseling een zacht-veiligen slaap komt storen.

De vrouw, de dochter en het zoontje kwamen buiten. En ook zij jammerden luid over 't verlies van den mooien hond, die zooveel geld waard was. Vosken vloekte. Allemaal de schuld van die bandieten! raasde hij, zijn vuisten naar 't Oosten ballend. Maar een kreet van angst verkropte in zijn keel en zijn oogen, star van schrik, bleven op den vagen horizont gevestigd.

Zij waren afgebeuld reeds vóór ze wegreden; den ganschen namiddag hadden zij met Vosken omgezworven en nog hun avondeten niet gehad, toen ze weer aangespannen werden; doch geen van allen dacht daaraan: het was de vlucht, de wilde, uitzinnige vlucht op leven en dood! Eindelijk, na uren en uren, geraakten zij eenigszins uit de benauwende verwarring.

De vijand naderde, men hoorde in het helsch verschiet 't gedreun der hoeven-trappelende paarden en 't was steeds verder vluchten, vluchten, vluchten, tot men zich ergens in veiligheid geborgen had of op zijn beurt van afmatting ineenstortte. Vosken met zijn hondenkar was in het heetste van 't gedrang. Gelukkig, dat hij zulke flinke, sterke dieren had!

Daar glom en schemerde, gansch in de verte, gansch in de verre, verre, verte, iets als het flauwe schijnsel van een opkomenden dageraad. Een oogenblik verkeerde Vosken in de zonderlinge illusie, dat de ochtend werkelijk aan 't komen was. Maar meteen loeide iets aan als het dof geraas van een naderend onweer en plotseling begreep hij en gilde 't uit van gruwel en van woede. De vijand!

Vosken schonk ternauwernood eenige aandacht aan de voorbij stormende, angstig verwilderde menigte; hij omvatte met één enkelen oogopslag het gruwelijk gevaar en holde weer naar binnen. Op! gilde hij, tot vrouw en kinderen. Op! Alles brandt af! Geen menuut te verliezen! Vluchten! Vluchten, zeg ik ulder!

Zij schreeuwden en huilden en snikten en sprongen weer in 't karretje: Vosken rukte den dooden hond, die hem 't leven had gered, uit zijn harnas en gooide hem als een hoop vuil op zij; en met Duc alleen nu, met den armen, afgebeulden Duc, die nog niet gerust en niet gegeten had, met Duc, die evenals zijn droeven makker, tot het alleruiterste zou afgejakkerd worden, vervolgden zij, in de verwilderde paniek, die reeds het dorp aantastte, hun vreeselijken martelaars-en vluchtelingentocht, naar het onzekere, naar 't onbekende, naar de redding... of den dood...

Hij woonde daar met vrouw en kinderen op de hoogte, even buiten het dorp, in een klein huisje, dat alleen stond en vanwaar zich een ruim en prachtig vergezicht over den ganschen omtrek uitstrekte. Dat wijd en prachtig vergezicht was zeker niet 't geen Vosken daar het meest aan zijn woning hechtte.