United States or Cyprus ? Vote for the TOP Country of the Week !


En gy die twyfelt, leert, by 't sterflijk aardsch geslacht Ook heel de Hel weêrstaan, wanneer gy haar veracht! Wy strijden voor ons kroost, met Kaïn en Sethieten; Maar wie, wie onzer, deed die bloedrivieren vlieten, Waarvan de laauwe walm nog opgaat door het dal? Wie bracht die dappren met één ademtocht ten val? Wat vrage ik?

Mijn zeisen maait nu eens den draad van hun ellenden, Ik zal nu 't wankel rad van mijn beproeving wenden, Nu zult gij zien wiens hand den Farao ontrukt Mijn lelie, die zoo lang de doornen heeft gedrukt! Gaat, boodschapt Farao, wie dat u is verschenen; De weg is al bereid, dus trekt met vreden henen. Ik ben een sterflijk mensch, ik ken mij veel te zwak.

Niet de mensch van sterflijk ras Weet het woord, door u gesproken, Tot uw zoon in ouden tijd. Ik hoor den tred van dood die komt; Hij rukt der runen wijsheid weg, En 't weten van der goden worden Uit d' ongelukkige ziel die streed Met Odin zelf den geesteskamp, Met hem die wijs is boven elk; De prijs was 't leven, en gij wont. Vafthrudnirs-mal.

Zy, mengling uit het zaad van tweederlei geslachten, In 't sterflijk lijf voorzien van meer dan stervlingskrachten, En blakende in het hart van dien ontembren moed, Die Englen, Goden toont, als d' oorsprong van hun bloed! "Elpine! melde ik u den overmoed der rooveren? Gy zaagt de helft der aard door hun geweld veroveren; Wat weêrstond, neêrgeveld, verdreven, of vergaan.

Met zilver en met goud was overdekt de grond. Vier poorten in de hoeken van de zalen Vertoonden, als men d' oogen rond liet dwalen, Juweelen schoon als men nooit ergens vond, En drommen in kleedij, die fonkelde van licht, Vertoonden overal een schitterend gezicht. Zóó schoon was 't al te zien, Dat 't sterflijk oog misschien Zich waande vóór de poort van 't schittrend hemelrijk.

De een tot onsterflijkheid, en 't ander tot een spijze Der wormen in het graf, waarom hem ook gewis Veel waarder onze ziel als 't sterflijk lichaam is: De ziele keert tot God, maar na dit tijd'lijk slaven Wordt 't lichaam weder in zijn zelfde stof begraven, En moet, gelijk het graan in 't aardrijk eerst verrot, Versterven, eer 't verrijst in heerlijkheid tot God: Doch onz' ziele is een beeld zijns heerlijkheids zelfstandig, Die geen tiran en mag verdrukken, hoe vijandig; Gelijk ons teêre lijf, ellendig, naakt en bloot, 't Welk van den menschen boos werd lichtelijk gedood; Maar de edel' ziele staat alleen in 's Heeren handen, Al wordt ze hier bezwaard met veelderleie banden, Terwijl ze in 't aardsche dal ons lichaam 't leven geeft, En in 's lijfs hutte vast heur korte woning heeft: En of ons lichaam schoon in allerlei wellusten En duizend weelden zwom: wat waar' 't, als niet en rustten Onz' edel' ziele in God den Heere Sebaoth?