United States or Rwanda ? Vote for the TOP Country of the Week !


Op deze gelijkheid van geslachtsnamen in Oost-Friesland en in de Nederlanden in 't algemeen, in het nederlandsche Friesland in het byzonder, zal ik verder in dit werk nog gelegenheid hebben nader te rug te komen. Zie § 160. Nederlandsche geslachtsnamen, met van er voor, aan oostfriesche plaatsnamen ontleend, zijn de volgenden.

Komen de na-namen meest in de oostfriesche gewesten voor, ja moet men ze als eigenaardig oostfriesche namen beschouen, zy ontbreken toch ook niet in het nederlandsche Friesland. En die welke in de nederlandsch-friesche gewesten voorkomen zijn daar ook niet uit Oost-Friesland ingevoerd, althans niet allen, maar oorspronkelik aldaar inheemsch.

Nederlandsche geslachtsnamen die oorspronkelik de namen zijn van vreemde landen, gouen en eilanden, zijn, behalven de bovengenoemden, nog: Beyeren, Holstein en het misspelde Holstijn, Maltha, enz. En den geslachtsnaam Zeekant mag men hier ook wel toe rekenen, even als Juist, aan het oostfriesche eiland van dien naam ontleend. Eindelik nog Nederland.

Natuurlik maakte men de verkleinformen van eigennamen ook op deze wyze, en schreef die namen met g, gen. Als de namen van groningerlandsche, drentsche en oostfriesche koffen en tjalken en schuiten krijgt men in Holland zulke namen onder d' oogen. Deze oude form is in eenige geslachtsnamen tot den dag van heden bewaard gebleven.

En misschien ook in Weener, ofschoon deze geslachtsnaam oorspronkelik ook zoowel iemand kan beteekenen die uit de oostenrijksche hoofdstad afkomstig is, als ook eigenlik de naam kan wezen van het oostfriesche vlek Weener zie bl. 212. Bargeboer, dat is: varkensboer; zie bl. 132.

Thans is het Friesch er nagenoeg geheel uitgestorven als afsonderlike taal, al heeft het natuurlik op de hedendaagsche nederduitsche volksspreektaal nog duidelik zynen stempel gedrukt. Heden ten dage leeft het Friesch nog, als afsonderlike taal, in het Sagelterland, eene kleine, zeer afgelegene landstreek in het groothertogdom Oldenburg, aan de oostfriesche grenzen.

Sedert het begin dezer eeu, sedert Oost-Friesland een deel uitmaakte van het koninkrijk Hanover, en nog meer sedert de helft dezer eeu, en vooral sedert Oost-Friesland by Pruissen werd ingelijfd, werd by de Gereformeerden het Nederlandsch ook door het Hoogduitsch verdrongen, al bleef dan zelfs in de grootste oostfriesche stad, in Emden, nog tot voor weinige jaren, de nederlandsche taal nevens de hoogduitsche by de openbare godsdienstoefeningen in gebruik, en als is die taal daar nog niet volkomen uit de kerken verdwenen.

Immers, het Oud Friesch woordenboek van den geleerden WIARDA, dat, hoe onvolledig ook, op sommige artikels zeer rijk is , de Aanteekeningen op de Friesche wetten, door WIERDSMA en BRANDTSMA, die op het Asegaboek, door WIARDA, op het Oostfriesche landregt, door VON WICHT, op het Emsiger landregt, door HETTEMA, kunnen en behooren bij de studie van de bronnen der taal geraadpleegd te worden.

Uit deze talrijkheid van Oost-Friesen in de Nederlanden, zoude men mogen besluiten dat geslachtsnamen uit oostfriesche plaatsnamen met het voorvoechsel van samengesteld, ook talrijk onder ons zouden moeten voorkomen. Dit is echter het geval niet. Zulke namen zijn er wel, maar geenszins in die mate als men uit het bovenvermelde zoude mogen afleiden.

De beroemde natuurkundige Albertus Seba, oorspronkelik een Fries en in het oostfriesche dorp Etzel geboren, was in den tijd apotheker te Amsterdam. Heden ten dage komt zijn naam, tot Zeeba verhollandscht en verbasterd, nog te Amsterdam als geslachtsnaam voor.