United States or Wallis and Futuna ? Vote for the TOP Country of the Week !


In dit geval heeft dus eerst een huis den naam gegeven aan eenen man, en later is die naam weêr van den man op een huis overgegaan. In sommige nederlandsche gouspraken, vooral in die van onze noordoostelike gewesten, draagt een mansbroek den naam van bokse. Of de zonderlinge geslachtsnaam Vixseboxse, dien ik anders niet en weet te verklaren, met dat woord in verband staat?

En juist in die verschillende gouspraken is voor een groot gedeelte d' oorzaak te vinden van het verschil dat de geslachtsnamen van het eene gewest opleveren met die van een ander. Even als in zoo vele andere zaken uit het volksleven voortspruitende, is Friesland ook zeer byzonder wat de geslachtsnamen betreft, die er eigen zijn aan de ingezetenen.

Bekend is de byzonderheid die aan vele, vooral zeeusche en vlaamsche gouspraken eigen is, dat de h, als beginletter van eenig woord of lettergreep, niet uitgesproken wordt.

De lange a-klank vóór eene r luidt in zeer vele nederlandsche gouspraken, eigenlik en van ouds in allen, als eene byzondere opene e; haard = heerd, paard = peerd, merkwaardig = merkweerdich, enz. Aan Brabant eigen is de uitspraak van de tweeklank oe als ue.

Poggenklaas is minder duidelik, maar zal oorspronkelik ook wel een bynaam zyn; in sommige nederlandsche gouspraken heet eene padde pogge; zie § 133. Appeljan is oorspronkelik ongetwyfeld een bynaam geweest van eenen Jan die appelen verkocht of op andere wyze iets met die vrucht te doen had.

Geen bedrijf dat meer aanleiding heeft gegeven tot het ontstaan van maagschapsnamen, dan dat van den molenaar. En de omstandigheid dat juist dit bedrijf in de verschillende gouspraken van Nederland, en naar de onderscheidene tongvallen der Nederlanders, zoo verschillend genoemd wordt, is oorzaak dat hier te lande de namen van allen die naar den molen heeten, zoo veel verscheidenheid aanbieden.

Het patronymikon op ma van de mansvóórnamen Halbrecht en Gerhart zoude in zuiver oud-frieschen form Halbertama en Gertama moeten zijn. In eenen tijd toen reeds hier en daar in de aloude friesche taal vreemde formen uit de friso-saksische gouspraken van Neder-Duitschland, uit de friso-frankische tongvallen van Holland werden opgenomen.

In sommige gouspraken is dit zelfde oud-germaansche woord nog tot den huidigen dag in leven gebleven. Oudtijds noemde men in sommige zuid-nederlandsche gouspraken den appelboom dan ook appelteer, appelteir, appeltere, overeenkomende met het engelsche appletree, en den noteboom notelteer, neuteltere.

En voor een ander gedeelte is die oorzaak gelegen in eenige byzondere woorden die in 't algemeen aan de verschillende zuid-nederlandsche gouspraken eigen zijn, maar in de noordelike streekspraken niet voorkomen.

Van § 152 tot § 156. C. Geslachtsnamen, die kenmerken van nederlandsche gouspraken vertoonen. § 156 en § 157. D. Nederlandsche geslachtsnamen, buiten de hedendaagsche nederlandsche grenzen inheemsch. Van § 158 tot § 162. E. De geslachtsnamen der nederlandsche Israëliten. § 162 en § 163. F. Vreemde geslachtsnamen in Nederland. Van § 164 tot § 167. G. Latynsche en grieksche geslachtsnamen. § 167.