Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 26 mei 2025
"Ei," antwoordde deze, "ik ontken niet, dat hij mij dat geld geleend heeft, maar ik ben evenzeer bereid, er een heiligen eed op af te leggen, dat ik de tien goudguldens weer in zijne handen gaf en hem dus wis en waarachtig betaalde." De stadhouder verlangde nu, dat de oude den eed afleggen zou, en deze was daar dadelijk toe bereid.
Sancho nam dien, reikte hem den eischer toe en zeide tot dezen: "Ga nu in vrede, want thans zijt gij in waarheid betaald." "Hoe zoo dat?" vroeg de man verwonderd. "Dit ding is toch geen tien goudguldens waard?" "Dat is het wel," sprak Sancho, "of zeg anders, dat ik een ezel en een stommerik ben. Ziet toe, menschen, en oordeelt, of ik verstand genoeg heb, om uw stadhouder te blijven.
De ander, die geen stok bij zich had, trad voor en sprak: "Gestrenge heer, voor eenigen tijd leende ik dezen man, uit goedwilligheid en om hem te helpen, tien goudguldens, eenvoudig onder voorwaarde, dat hij mij die som terug zou betalen, zoodra ik die opeischte. Ik liet een geruimen tijd verloopen, voordat ik het mijne terugvroeg.
Tot in de XVI eeuw was het eene algemeene gewoonte, de gevangenen zonder genade over boord te werpen. Bl. 151. Ao 1515. Hertog Georg. Aldus werd Friesland als 't ware weder verkocht, en, zooveel de Saks vermogt, geleverd voor honderd duizend goudguldens. Wagenaar, Vad. Hist. IV. 390, en Bild. Gesch.
Maar omdat gij zegt, dat allen zoo buigzaam zijn en gij zoo zijt aangelegd, ben ik bereid, opdat gij u van de eerbaarheid van mijn donna verzekert, mij het hoofd te laten afslaan, indien gij haar ooit kunt voeren tot wat u behaagt. Indien gij het niet kunt, wil ik, dat gij mij minstens duizend goudguldens betaalt.
Jancofiore, die hoorde, dat, wat hij nu had meegebracht, wel tweeduizend goudguldens waard was, en hetgeen hij wachtte, misschien wel drieduizend goudguldens, vond, dat ze hem weinig had ontroofd en nam zich voor hem de vijfhonderd terug te geven om het grootste deel van de vijfduizend te krijgen. Zij liet hem roepen. Salabaetto, nu slim geworden, ging.
Bovendien wilde zij hem twee zeer mooie zilveren bekers geven, welke Salabaetto niet wilde aannemen. Hij had er reeds een gehad, die wel dertig goudguldens waard was, en zij wilde van hem niets aannemen, dat een gros waarde had.
Toen Guasparruolo van Genua kwam en Gulfardo had uitgevorscht, wanneer hij te samen met zijn vrouw zou zijn, begaf hij zich tot hen en zeide tot Guasparruolo: De twee honderd goudguldens, die gij mij geleend hebt, had ik niet noodig. En daarom bracht ik ze dadelijk aan Uw vrouw terug en gij zult dus mijn rekening wel willen uitwisschen. Guasparruolo vroeg de donna of zij het geld ontvangen had.
Nu lach ik, omdat ik mij de dwaasheid van Bernabo herinner, die gek genoeg was om vijfduizend goudguldens tegen duizend te verwedden, dat ik zijn vrouw niet zou kunnen verleiden naar mijn wil, wat ik deed, zoodat ik de weddenschap won.
Salabaetto ging, zoo gauw hij kon, scheep met de duizend vijfhonderd goudguldens, keerde naar Pietro Canigiano terug te Napels en vandaar zond hij alles, wat hij schuldig was naar Florence aan zijn patroons, en nadat hij Pietro en alle anderen alles betaald had, vermaakte hij zich vele dagen met Canigiano over het bedrog jegens de Siciliaansche.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek