United States or Aruba ? Vote for the TOP Country of the Week !


Pallieter verblijdde zich om de blauwheid van de lucht en den kalmen reuk der aarde. De hemel draaide rond de wereld vol bloemkoolenwolken, en in een hof balkte een ezel lijk een verroeste pomp. De meimaand was een gouden hoorn van overvloed. Het Leven was er nu voor goed, de winter was vergeten en de reusachtige zomer stond voor de deur. Het werk was gedaan.

Zij zag de heele omgeving, de huizen aan d'overkant, het zwart-groene water van de gracht, de boomen langs den wallekant met hun groote verwarring van pas uitbottende aarzelend groene sprietjes, en het rijtuig met de twee schonkige paarden, dat een leelijken donkeren prop scheen te midden van de wasemende wit-en blauwheid van de lucht, zij zag alles in breede lijnen golven, zoo als men over een erg warme kachel heen het de voorwerpen in de kamer ziet doen.

In het schuchtere voorjaar, als nauwelijks nog de blaadjes durven te gluren, en de lucht van bedeesde blauwheid is, en het zonnelicht zich heel verlegen verschuilt, gelijk een jonge knaap, die zijn liefde niet vermag te uiten, lag bij de ruïne van het Sleutje een boerenjongen te slapen.

De zonne loopt daar smijtende in heur middendaagsche dolken, die speiten zoo geweldig op het lieve lentegroen, dat 't pinkelt en dat 't pierelt op de blauwheid van de wolken, die, zwangergaande, dreigen dra nen donderdeun te doen. VOETNOOT: 1 Spatten.

Maar de avond verspreidt over bergen en rotsen de vele paarsche en violet-schakeeringen van topasen en ametisten; het lichte blauw der opalen en de diepdonkere blauwheid van de zee; de schakeering van het appelbloesem teeder kleurtje tot het donkerrood van den wijn.

Daarboven, tusschen het netwerk der hoogste takjes en sprietjes uit, daakte, heel ver en heel hoog, de tintelende blauwheid van den hemel. Het was bijna aldoor mooi weêr; bijna elken ochtend had Mathilde dat gezicht.

De weg ligt open op de heuvelkammen in die zon en in die blauwheid, en doet er denken aan een reuze-hagedis, roerloos zich koesterend in de zachte warmte. Maar al spoedig daalt hij weer de diepte in en verdwijnt onder een lommerrijk gewelf van enorme platanen.

Hij trok Noordwaarts. Eindelijk zag hij in de verte een blauwe streep, lager dan de weg, waarop hij ging. Verwonderd bemerkte hij, dat de blauwheid niet hoog was, zoodat het geen woud of berg kon zijn, die hem tegen wilden houden, en ook was het niet de horizon, daar de lijn te strak was gespannen en er geen nevel aan rustte. Wat was het daar vóór hem?