United States or Fiji ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Wel," zei de heer Leblanc, op Jondrette een schuinschen blik slaande, als iemand die op zijn hoede is; "'t is een uithangbord van een of andere herberg, dat misschien drie francs waard is." Jondrette antwoordde heel bedaard: "Hebt ge uw portefeuille bij u? ik zou mij met duizend kronen tevreden stellen."

Jondrette bespeurde dat de blik van den heer Leblanc op deze mannen was gericht. "'t Zijn vrienden, buren," zeide hij. "Zij zijn zwart, wijl zij met kolen omgaan. 't Zijn stokers. Sla geen acht op hen, mijn weldoener, maar koop mij mijn schilderij af. Heb medelijden met mijn ellende. Ik zal ze u niet duur verkoopen. Hoe hoog schat gij ze?"

Toen wendde hij zich tot den heer Leblanc en brulde verwoed: "In de val geloopen! gesnapt! Eindelijk heb ik u gevonden, mijnheer de menschenvriend, mijnheer de kale millionair! mijnheer de poppengever! Oude Jocrisse! ha, ge herkent mij niet!

"O, mijn beschermer, zei Jondrette, mijn edele weldoener! ik kan mijn tranen niet weerhouden. Vergun mij, dat ik u tot aan het rijtuig uitgeleide doe." "Trek die overjas aan, als ge uitgaat," antwoordde mijnheer Leblanc; "'t is scherp koud." Jondrette liet het zich geen tweemaal zeggen en trok haastig de bruine overjas aan. Alle drie gingen naar buiten; Jondrette ging beide vreemden voor.

Mijnheer Leblanc scheen eindelijk toch iets opgemerkt te hebben, want dikwerf stond hij op en wandelde verder, wanneer Marius kwam. Hij had hun gewone plaats verlaten en aan het andere eind der laan de bank bij den "Worstelaar" ingenomen, om te zien of Marius hen zou volgen. Marius begreep hier niets van, en beging deze fout.

Marius kon er niets van onderscheiden, wijl Jondrette tusschen hem en de schilderij stond; hij zag slechts onduidelijk een soort van hoofdpersoon in ruw kladwerk, met harde kleuren als van een uithangbord. "Wat is dat?" vroeg de heer Leblanc.

Overigens, zelfs afgescheiden van deze jaloezie, had het gezicht van dat bekoorlijk been voor hem niets aangenaams; de witte kous van de eerste de beste vrouw zou hem meer pleizier hebben gedaan. Toen "zijne Ursula" aan 't einde der laan, met mijnheer Leblanc, terugkeerde en de bank voorbijging, waarop Marius zich weder neergezet had, sloeg hij een norschen wrevelen blik op haar.

De gedurende den geheelen dag gevallen sneeuw was zoo dik, dat men de huurkoets niet had hooren naderen en haar nu evenmin hoorde wegrijden. Intusschen had mijnheer Leblanc op den stoel plaats genomen. Jondrette had zich op dien tegenover hem gezet.

In een der laatste dagen van de volgende week zat Marius als gewoonlijk op zijn bank met een open boek in de hand, waarvan hij sinds twee uren geen blad had omgeslagen. Eensklaps ontroerde hij. Er gebeurde iets aan het einde der laan. De heer Leblanc en zijn dochter hadden hun bank verlaten en beiden gingen langzaam naar het midden der laan, waar Marius zat.

"Mijn weldoener!" riep Jondrette in vervoering. En hij voegde er zacht bij: "Bezie hem goed, vrouw!" Mijnheer Leblanc had den arm der schoone jonge dame genomen en wendde zich naar de deur. "Tot van avond, vrienden!" zeide hij. "Te zes uren?" riep Jondrette. "Te zes uren precies."