United States or Madagascar ? Vote for the TOP Country of the Week !


Hij naderde met trotse stap voor de Wethouders en riep: "De ambachten van Brugge beroepen u of gij Deconinck wilt loslaten of niet! Verzint niet lang, ik raad het u." "Meester Breydel," antwoordde Van Gistel, "het is u niet geoorloofd in deze zaal te treden. Verlaat dezelve spoedig!" "Ik vraag u," hernam Jan Breydel, "of gij de Deken der wolwevers wilt loslaten?"

O gij vergist u, mijne heren Mijn Vaderland is groot geworden, het volk heeft zijn waarde gekend en u is de ijzeren staf voor eeuwig ontwrongen." "Zwijg, gij oproerige Laat," riep Van Gistel, "de vrijheid behoort u niet toe. Gij waart voor haar niet geschapen." "Die vrijheid," antwoordde Deconinck, "hebben wij met het zweet onzes aanschijns en het bloed onzer aderen gekocht.

"Het schijnt mij," viel de Kanselier grimlachend in, "dat Mijnheer Van Gistel zijn landgenoten niet zeer bemint; want zo helpe mij God, indien men hem geloven wilde, zou er morgen geen levend mens meer in Brugge zijn." "Voorwaar, Mijne heren," hernam Van Gistel, "het is de liefde tot mijn Koning die mij deze woorden inboezemt.

De Kanselier Pierre Flotte, de Stadsvoogd De Mortenay en Jan van Gistel, de Leliaard, schenen met hem over een zeer aanbelangend voorwerp te handelen; want hun gebaren toonden de uiterste drift.

Stromen bloeds liepen onder de lijken, en de schreeuw: "Vlaanderen de Leeuw! Sla al dood!" mengde zich in afgrijselijke galmen met de laatste kreten der stervenden. Mijnheer Jan van Gistel bevond zich ook onder de Fransen. Daar hij wist dat zijn dood onfeilbaar was, indien de Vlamingen de zege behaalden, riep hij gedurig: "Heil Frankrijk!

Hier waren de voornaamste Leliaards met de Wethouders der stad verenigd. Johannes van Gistel, groot Tolmeester, bekleedde de voornaamste plaats onder hen, en was ook de warmste Fransgezinde in Vlaanderen. Zodra hij Deconinck voor zich zag, sprak hij met toornige stem: "Hoe durft gij de overheid der Wethouders miskennen, gij trotse Poorter?

In de parochiale kerk vindt de reiziger eenen grafsteen met de namen van Arnold van Gaver, heer van Schoorisse, en zijne echtgenoote Izabella van Gistel. Jan van Luxemburg, een andere heer des dorps, stichtte er een jaargetijde. Het slot verhief zijne torens bezuiden de kerk, langs den steenweg. Ronse.

"Door de handen van dit grauw om te komen is niet eerlijk," antwoordde De Chatillon, "ik wenste dat ik als een ridder met de degen in de vuist gesneuveld ware; maar het is zo!" De koelheid van De Chatillon bedroefde Van Gistel nog meer. "Het is zo!" herhaalde hij. "Och God, wat schriklijk ogenblik! Hoe zullen zij ons martelen!

De Chatillon en Van Gistel waren ontvlucht; van de dertig man die hen vergezelden, waren er twintig onder de voet geraakt, want overal waar zij voorbijrenden vonden zij vijanden, die op hen aanvielen; doch het geluk wilde dat de twee ridders hen ontkwamen.

Dikwijls heeft hij de verfoeilijke Jan van Gistel in zijn wrede vervolgingen wederhouden, en de genade der veroordeelden verkregen. Wij mogen dus onze wapens met dit edel bloed niet verven; het is om dit te beletten dat ik heden naar Brugge gaan wil, wat gevaar er ook zij."