Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 30 juni 2025


Een der statigste en edelste vormen van dit ondergeslacht voor ons de belangrijkste van alle soorten is het Gewoon Hert of Edelhert (Cervus elaphus). Hoewel slank, is het toch krachtig en fraai gebouwd; zijn houding is zoo edel en fier, dat het zijn naam met het volste recht draagt. Zijn grootte wisselt zeer af, al naar het gewest, waar het inheemsch is. Het bereikt een totale lengte van 1.85

De meest bekende vertegenwoordiger van het ondergeslacht is de Zwarte Neushoorn der Zuid-Afrikaansche Boeren en Engelsche jagers, die door de inboorlingen van Zuid-Afrika Borele en, als de achterste hoorn zeer lang is, Keitloa genoemd wordt (Rhinoceros bicornis). Zijn kleur wisselt af tusschen donker leikleurig grijs, dat de overhand heeft en vuil roodbruin. Geheel volwassen mannetjes hebben, met inbegrip van den ongeveer 60 cM. langen staart, een totale lengte van 4 M., bij 1,4 M. schouderhoogte. De meer of minder sterk achterwaarts gebogen hoornen zijn 70

Het best kan men de leden van het ondergeslacht Bibos Wisent-Runderen noemen, een nagenoeg letterlijke vertaling van hun naam. Deze naderen door hun schedelvorm en door het bezit van een vetbult op den rug tusschen de beide schouderbladen tot de Bisons. De voorhoofdsbeenderen zijn van achteren sterk verbreed, de voorhoofdsstreek in dwarse richting dus zeer uitgebreid en bovendien vlak.

Bij de mannetjes van dit ondergeslacht is de rugzijde donker aardkleurig bruin, de onderzijde vuilwit, aan de zijden en van achteren met grijs bruinachtige tint, de keel echter prachtig lazuurblauw, met of zonder een anders gekleurde vlek of kol; het blauwe keelschild gaat aan de onderzijde in een zwarte dwarsstrook over, die door een smal streepje van lichte kleur van een halvemaanvormige borstvlek gescheiden is; boven ieder oog bevindt zich een witachtige streep, de beide strepen vloeien op het voorhoofd ineen; de teugels zijn zwartachtig; de slagpennen hebben een bruingrijze, de stuurpennen een zwartbruine kleur.

De Goudkievit, in Friesland Zeewilster, Blanke Wilster of Zilverpluvier genoemd (Charadrius squatarola) is de eenige vertegenwoordiger van het ondergeslacht der Zilverpluvieren (Squatarola), dat zich kenmerkt door het bezit van een zeer kleinen achterteen. Zij gelijkt overigens in gestalte, kleur, aard en levenswijze veel op de Goudpluvier en weinig op den Kievit. De bovendeelen zijn bruinzwart met witte of bruinachtige vlekken; de staartwortel is wit, de staart wit met 6

Hij vertegenwoordigt het ondergeslacht der Kraagfazanten, gekenmerkt door een betrekkelijk geringe grootte, slanke lichaamsbouw, een vederenpluim op den kop en een zeer langen staart. De halskraag van den haan bestaat uit veeren, die in den nek groeien, naar voren en naar onderen breeder worden en van den hals afstaan.

Hunne nesten, welke dikwijls, wat sierlijkheid betreft, voor die van de Wevervogels niet behoeven onder te doen, zijn soms koloniesgewijs aan de boomen opgehangen; de leden van één ondergeslacht bouwen echter geen nesten en broeden niet, maar vertrouwen hunne eieren aan den zorg van vreemde Vogels toe. Het oog is bruin, de snavel zwartachtig loodgrijs, de poot loodgrijs.

Het sterkste en wildste lid van dit ondergeslacht is de Kaapsche Buffel (Bos caffer); door zijne eigenaardige hoornen onderscheidt hij zich in 't oog vallend van zijne verwanten. Hij is gedrongener gebouwd dan de andere Buffels; de kop is betrekkelijk klein, de hals tamelijk dik, de romp in de schoft weinig verhoogd; de staart is lang en dun, aan de onderste helft met lange haren begroeid, die te zamen een dikken, goed gevulden kwast vormen. De hoornen zijn bij den wortel zij- en achterwaarts, daarna boven- en achterwaarts, met de spitsen weder duidelijk naar binnen gebogen. Bij oude stieren zijn zij aan den wortel buitengewoon verbreed, afgeplat, met dikke rimpels bedekt en over het geheele voorhoofd uitgebreid, zoodat alleen in 't midden een smalle strook vrij blijft. Met uitzondering van het oor en van de staartspits is de beharing buitengewoon dun, zoodat enkele plaatsen bijna naakt schijnen en men eigenlijk alleen aan den kop en de pooten van een haarkleed spreken kan. De kleur van het dier wordt dan ook niet zoo zeer veroorzaakt door het zwarte, aan de spits een weinig lichter gekleurde haar, als wel door de donker bruinachtig grijze huid. De schouderhoogte van den Kaapschen Buffel wisselt al naar het geslacht en de grootte van het dier van 1.5 tot 1.8 M. af. De hoornen, die bij het wijfje slechts ongeveer half zoo breed en zwaar zijn als bij het mannetje, en dus een half zoo smalle strook van het voorhoofd bedekken, kunnen bij beide geslachten een spanwijdte van hoogstens 1

De Koevogels en andere leden van zijn ondergeslacht onderscheiden zich door de belangrijke eigenaardigheid, dat zij niet zelf broeden, maar hunne eieren aan den zorg van andere Vogels toevertrouwen; bovendien is bij hen de huwelijksband even los als bij onzen Koekoek.

Niet de Kaapsche Buffel, maar een andere soort van 't zelfde ondergeslacht, die ook thans nog in 't zuidoosten van Azië leeft, is de stamvader van de volkomen getemde Buffels, die in de lage landen langs den Donau en in Italië, in veel grooter aantal echter in Egypte en Indië, als huisdieren voorkomen.

Woord Van De Dag

staande

Anderen Op Zoek