United States or Haiti ? Vote for the TOP Country of the Week !


Jean Meschinot zingt drie kwart eeuw later dan Deschamps nog in volkomen denzelfden toon. "O miserable et très dolente vie!... La guerre avons, mortalité, famine; Le froid, le chaud, le jour, la nuit nous mine; Puces, cirons et tant d'autre vermine Nous guerroyent. Bref, miserere domine Noz meschans corps, dont le vivre est très court."

A. de la Borderie, Jean Meschinot, sa vie et ses oeuvres, Bibl. de l'Ecole des chartes LVI 1895, pp. 277, 280, 305, 310, 312, 622, etc. Chastellain, I p. 10, Prologue, vgl. Complainte de fortune, VIII p. 334. La Marche, I p. 186, IV p. Monstrelet, IV p. 430. Froissart ed. Joannis de Varennis responsiones ad capitula accusationum etc. § 17, bij Gerson, Opera, I p. 920.

Kervyn, XIII p. 50, XI p. 99. XIII p. 4. Dichter onbekend, gedrukt Deschamps, Oeuvres X no. 18, vgl. Le Debat du cuer et du corps de Villon, evenzoo Charles d'Orléans, rondel 192. Dat blijkt. Ed. de 1522, fol. 101, bij A. de la Borderie, Jean Meschinot etc., Bibl. de l'école des chartes LVI, 1895, p. 301. Vgl. de balladen van Henri Baude, ed. Froissart, ed. Luce. I p. 56, 66. 71, XI p. 13, ed.

Het rondel bewaart den trant, zooals bij voorbeeld dit van Jean Meschinot: "M'aimerez-vous bien, Dictes, par vostre ame? Mais combien M'aimerez-vcms bien?" Het zuivere, eenvoudige talent van Christine de Pisan leende zich bijzonder voor deze vluchtige effekten.

Meschinot is nog even verslaafd aan de slappe allegorie als La Marche; van zijn Lunettes des princes zijn Prudence en Justice de glazen, Force de montuur, Temperance de nagel, die alles bijeenhoudt.

Hier is het telkens afgebroken beurtgesprek van middel reeds doel geworden: een virtuositeit. De dichter Jean Meschinot heeft die kunstvaardigheid tot het uiterste weten op te voeren. En het moet gezegd worden, dat de werking van het gedicht als politieke satire onder dien vreemden vorm niet lijdt. Ziehier de eerste strofe: "Sire ... Que veux? Entendez.... Quoy? Mon cas. Or dy. Je suys.... Qui?

Meschinot, ed. 1522, f. 94, bij La Borderie, Bibl. de l'Ec. des Chartes, LVI, 1895, p. 313. Vgl. Thuasne, 1. c., p. 205. Sedert de Provençaalsche troubadours der twaalfde eeuw het eerst de melodie van het onbevredigd verlangen hadden aangeheven, hadden de violen van het liefdelied al hooger en hooger gezongen, totdat alleen Dante het instrument meer zuiver bespelen kon.