United States or New Zealand ? Vote for the TOP Country of the Week !


En nadat wij dat heiligdom bezocht, de koffie, welke de echtgenoote van den sheikh ons aanbood, gedronken en haar voor de genoten gastvrijheid door een klein geschenk in geld onze dankbaarheid betoond hadden, keerden wij door de dalen Kedron en Hinnom, door de Sionspoort naar huis terug, waar wij, na dien langen en vermoeienden, maar tevens interessanten tocht, met een dankbaar gevoel aan de rust ons overgaven.

Gaat naar de dooden! riep men haar na. Als de hedendaagsche reiziger den Koningstuin bij Jeruzalem bezoeken wil, neemt hij zijnen weg door de bedding der beek Kedron, of langs den Gihon en Hinnom, tot aan de oude fontein Rogel, drinkt dan van het heerlijke water, en staat stil, want hij heeft het uiterste punt bereikt van het bezienswaardige in die richting.

Na de beek Kedron te zijn overgegaan ontmoetten zij tal van lieden, die hen zonder uitzondering met nieuwsgierigen blikken nazagen. Hoewel de handelsweg van het oosten naar het zuiden over Judea voerde, en men bijgevolg, behalve in Rome, nergens zoovele vreemdelingen van allerlei natiën aantrof als in Jeruzalem, trokken deze drie mannen toch aller aandacht.

De beide anderen zetten hare watervaten neder en gingen er op zitten. Ja, zeiden zij, dat wordt ten minste verteld. Door wie? Door iedereen. De geheele stad spreekt er van. En wordt het geloofd? Van middag zijn drie vreemde mannen gekomen over de beek Kedron. Zij reden alle drie op witte kameelen, zoo groot als wij ze hier in Jeruzalem nog nooit gezien hebben.

Zij gingen tusschen den heuvel Bezetha en den burcht Antonia door, langs het badwater Bethesda naar de Schaapspoort. Overal waren menschen en overal werd feestgevierd. Ter eere van het feest stonden de deuren der poort wijd open. Voorwaarts ging het, altijd voorwaarts, nu het dal in, dat naar de beek Kedron leidde. Aan de andere zijde zag men den Olijfberg met zijn donker geboomte.

Vlak bij de bedding van de beek Kedron ontmoette hij een herder, die zijne schapen naar de markt bracht. Hij sloot zich bij dien man aan, en trad aan zijne zijde door de Vischpoort de stad binnen. Het was reeds geheel donker, toen Ben-Hur van den herder afscheid nam en eene nauwe straat insloeg, die naar het zuidelijk gedeelte der stad voerde.

Maar hij dankte hen allen vriendelijk en haastte zich voort, daar hij van plan was zijn paard op te halen aan de herberg, en naar de tenten bij de beek Kedron terug te keeren. Om daar te komen, moest hij de straat oversteken, die weldra door het droevigst tooneel, dat de christenheid kent, vermaard zou worden. Ook daar waren de feestelijkheden in vollen gang.

Intusschen waren bij de beek Kedron in de nieuwe stadswijk Bezetha, voornamelijk langs de wegen naar de Damascuspoort, allerlei tijdelijke verblijfplaatsen voor de feestgangers opgeslagen. Ben-Hur bezocht de vreemdelingen, onderhield zich met hen, en verwonderde zich dagelijks meer over hun groot aantal.