Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 6 juni 2025


Toen Domitianus zich zette, met nauwelijks een aarzelenden hoofdknik naar wie hem toe gejuicht hadden, hurkte de nar, zonder kluchtigheid aan zijn voet en sprak héel ernstig met den Keizer. De nar grappigde niet; de Keizer, ook ernstig, antwoordde.

Vaarwel, mijn Cecilianus: vaarwel, mijn zoet kind, lieve jongen. Ik moet dáar heen, met de makkers, om Domitianus te wreken: hij stond, toen ik het vroeg, toe, dat Cecilius terug kwam. Vaarwel.

Curiatius Maternus, redenaar en dichter tijdens Domitianus, van wiens geschriften echter niets meer overig is. Hij is de hoofdpersoon in Tacitus' Dialogus de Oratoribus, in 77 n. C. ten zijnen huize gehouden. Dit verhaal is onhistorisch. In 290 was hij zelf consul, versloeg met zijn ambtgenoot P. Cornelius Rufinus de Samnieten, en onderwierp de Sabijnen.

En ik moet altijd eerst naar hem, zonder links of rechts te zien... En toch, daar staan de keizerlijke Augustus, een typische Domitianus met een laagwreeden kop; de Dorufoor, de Canon van Polukleitos, copie natuurlijk, evenals zijne Amazone; en dan links een reeks athleten en rechts een troep van verschillende saters, die gieren van leven en vroolijkheid.

Ik moet mìnstens vijf nieuwe epigrammen voor den Keizer verzinnen. Laat mij peinzen en dichten in stilte. Ja, Martialis, zei Cecilius, eerbiedig, onder den indruk, dat Martialis bij Domitianus ontboden was. Cecilius, klaagde Cecilianus; nu sterf ik hèusch van den honger!! W

Ja.... knikte somber de oude Verginius Rufus; en toch, toen hij jong was, Domitianus, was hij een goede Flaviër, als zijn vader en broeder waren.... Herinner ik hem mij niet met den Triomf, na den Palestijnschen veldtocht, na den val van Jeruzalem, op zijn witte paard, achter Titus en Vespazianus.... Hij was toen zedig, beminnelijk; niets voorspelde toen, d

Vrienden, vrienden, zit toch weêr in Horatiaansche zielerust neêr en laat mij gaan: werkelijk, mij zal niets gebeuren, dan dat ik van daag te veel eten zal, als Domitianus mij voor het avondmaal noodt. En vreest dan nòg niet o vrienden, want ik haal dat morgen dadelijk in: ik eet morgen dan maar nièt, o vrienden! De gasten lachten, verademd. Hermes kwam met de kleine toga.

In de keizerlijke loge verschenen paleis-officieren, schaarden zich, spere- en schilde-kletterend op de trappenvlucht, de Prætorianen. Domitianus verscheen. Ave Caezar-Imperator! galmde het luid, schel, hoog, diep, bassig weêrechoënd tegen de wanden.

Maar Domitianus was somber en ziek en wilde niet van reize weten en sloot zich op in zijn kamers om den volgenden dag uit te varen als een waanzinnige en een moòrd te bevelen of de Senaat uit te noodigen bij hem te avondmalen in zwart behangen zaal, met lijkbaren als aanligbedden, met verbleekte schedels als schotels en drinkschalen, met zwart gekleede en gemaskerde, demon-achtig dansende slaven als dienaren.

Op onzen Jupiter.... lachte hij, den Keizer meenende. .... Kom, Domitianus w

Woord Van De Dag

innewaerts

Anderen Op Zoek