United States or British Virgin Islands ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ik bedankte den Boekverkooper voor het gezicht, en haaste mij om mijn afscheid te neemen; wijl ik mijnen Geleidsman zeer veel te vraagen had: wij waren ook naauwlijks buiten deur, of ik vroeg hem terstond, of die eerwaardige persoon, die in den Boekwinkel was, de vader van den Boekverkooper ware. Geleider. Neen! maar hij is ons aller Vader. Dit was nu de Vader van Nederland. Ik.

Als men nu deese voorige experimenten wel considereert, en alsoo ernstig let op de force der contractie, of de beweeging van de Spier, dewelke hy yder ogenblik herneemt, als syne Senuw op nieuw geirriteert word; soo sou men kunnen vraagen: of daar tusschen de Senuw en de Spier wel een andere communicatie nodig was, als alleen deese simpele roering, irritatie, of beweeging?

Ik. O, zeer gaarne, mijn vriend; maar staa mij toe, u te moogen vraagen; wat men toch hier van de verschilstukken der Wijsgeeren van de XVIIIe. eeuw denkt. De Wijsgeer.

De Pleiters zullen niet eens droomen wie gy zyt. Zy gaan voor dou en dag om met uw vaâr te spreeken Van haar Proces, daar zy vaak schreiende om staan smeeken. Mevrouw van Narrestyn ontmoete my daar zo Of ’t wezen wou, en vroeg, of ik Jeronimo Uit kragt van dit Exploot, wel uit haar naam wou daagen Ik zei; ja toch, Mevrouw, dat is niet waard te vraagen, Ik ben uw dienaar, en zy gaf my een Dukaat.

Hier zweeg ik, en hoeste; wijl ik bemerkte dat deze onnoozele mensch niets van den hoogen of laagen rang der klederen wist; ik liet dus dat punt steeken en wende ons gesprek tot iets anders, door te vraagen of 't hier de gewoonte onder de Wijsgeeren ware, van op den grond te slaapen; wijl ik in de wooning van dien, welken wij bezogt hadden, niets dat naar een bed geleek gezien hadde. Geleider.

Maar’t onderhoud, Mevrouw, is’t groot dat gy zult vinden? GRAVIN. Ik kan der deftig van bestaan, myn Heer, maar, ach! Waar is vernoeging, waar? als men niet pleiten mag! JERONIMO. Die schrobbers zouden ons tot op ’t gebeente uit knaagen, En zou men zwygen? maar, Mevrouw, durf ik u vraagen Hoe lang gy hebt gepleit? GRAVIN. Dat weet ik niet zo net; Maar, ’k schat het dartig jaar.

Aan de dagteekening van den Brief ziet gij, Vriend! dat ik op reis ben. Maandag den 14. dezer vertrok ik van Parijs; en dus daags na het feest van den 14. Julij, dat dit jaar den 15. gevierd is. Ik had mij daarom nog al opgehouden, maar vond het voor mij, behalve het vuurwerk, dat nog al fraai was, die moeite niet waardig. Wij reden 's morgens om vier uren af, met den gewonen Postwagen, die van hier op Geneve rijdt, en waarop wij plaats genomen hadden tot Dyon. De plaats, binnen in, kost 63 livres de persoon, en voor mijn koffer, die ruim 100 ponden woeg, betaalde ik £ 13; men rekende tegens £ 25 het centenaar; doch de koffer voor twee personen zijnde, trok men 'er de 25 lb die ieder vrij had, en dus 50 af. Van Charenton en Alfort, daar wij door reden, heb ik u in een van mijne vorige al gesproken. Te Lieursaint , 4 posten van Parijs, daar wij ontbeten, niet met een boterham en een kopje thee of koffij, maar met vleesch, eijeren en wijn, begonnen onze reizigers zoo wat kennis met elkanderen te maken; en ik bespeurde toen, dat wij met een' Priester, met een' Rentenier van Dyon, met een Wijnkooper van Beaune, een andere van Maçon, en nog een vijfde persoon van den kant van Geneve, op reis waren. In Holland zou men dat al lang geweten hebben; want naauwlijks heeft men daar een' voet in de trekschuit of op den postwagen gezet, of er word gevraagd: "Waar komt mijn Heer van daan? waar gaat mijn Heer na toe? wat doet mijn Heer? is UEd. getrouwd? en eindelijk zelfs somtijds, hoe is mijn Heer's naam?" Diergelijke onbescheiden vraagen treft men onder de Franschen zeldzaam aan, en men wacht doorgaans, tot dat de lieden zich zelve bekend maken. Nu werden wij wat gemeenzamer onder elkanderen, het gesprek liep natuurlijk over het Feest, dat den vorigen dag in de Hoofdstad was gevierd, en hier door werden de staatkundige gevoelens eenigzins ontwikkeld, de wijnkooper van Beaune, dat een goede ronde kaerel scheen, en mijns bedunkens, met regt den naam van Franc Bourguignon verdiende, kwam er onbewimpeld vooruit, dat hij de Koninklijke regeering, welke voor de omwenteling in Frankrijk plaats, beter vond dan het tegenwoordig Gouvernement. Hij sprak van de staten der Provintien, van de voorrechten, enz. de Priester gaf wel te kennen, dat hij het hieromtrent met hem eens was, doch liet er zich zoo regelregt niet over uit. De Rentenier van Dyon scheen meêr een Volksbestuur toegedaan; deze waren de voorname sprekers, de overigen voegden 'er nu en dan een woordje bij. Ik heb algemeen opgemerkt, dat de Koningsgezinden onder anderen zeer verbitterd zijn tegen Keizer Napoléon, om dat hij de Hertog van Enghien heeft laten ter dood brengen. Zij veroorloven zich ten dezen opzigte de hoonendste uitdrukkingen tegens hem, die zij dan nog al door een woordspeling (calembour) zoeken te bewimpelen, zoo als deze, welke iemand van ons gezelschap te berde bragt: "Iemand zeide, dat het afbeeldsel van de Keizer der Franschen, dat men op de geldspecie ziet, niet gelijkende Was; gevraagd zijnde waarom, antwoordde hij, parceque le nez est pointu et c'est un nez rond." (Néron). Was deze ter dood veroordeelde geen voornaam hoofd van hunne partij geweest, zij zouden 'er misschien niets op hebben aantemerken. De Franschen, en vooral de Parijzenaars, zijn liefhebbers van calembours; men vind verscheidene boekjes, die daarmede zijn opgevuld. Vele jongelieden leren die van buiten, en met diergelijke meestal laffe aardigheden, pronkt men in de zoogenaamde bonne Societé. Anderen, die er meêr op gevat zijn, maken van alle gelegenheden gebruik om woordspelingen voor den dag te brengen, hoe weinig die dikwijls ook voegen. Men ontziet geene zaken hoe achtingwaardig, of personen, van wat rang zij ook zijn mogen, zoo hoorde ik eenigen tijd geleden, kort na dat de broeders en zusters des Keizers Napoléon, tot Rijksvorsten verheven waren, te Parijs door de nieuwsbladverkopers (colporteurs) langs de straten roepen: "Voici etc. avec les noms et les demeures de tous les Princes et Princesses

De man begon daarop zo te lagchen, dat ik 'er kregel over werd, en vroeg of hij mij voor den gek hielde? Hij antwoorde daar weder op? Wel vriend! dat zoude ik u haast vraagen, wie heeft van zijn leven van zulke raare boeken gehoord, als waar gij van spreekt.

Wat weet ik hoe zij 't verstaat, Ieder eene moet men zoeken Naar haar aangezicht te doeken, Mislijk oft zy waar gestelt Op wat woorden voor haar geldt. Vastaartjen, hoe 't zal gelukken Zoudt my konst zijn uit te drukken. Altijd is het vraagen vry En het weigren staat er by.

Was dit dan zo veel als een Vorst! nu, daar zag hij 'er evenwel niet na uit. Een Vorst zou immers niet alleen bij een' Boekverkooper inloopen, en daar een boek vraagen, en met zig neemen. Geleider. Wel! waarom niet? Het was immers met den wil des eigenaars? Ik.