United States or Mali ? Vote for the TOP Country of the Week !


Dit zij hoe het zij. Gij leeft en gloeit in mijn hart, lieflijke, liefste Serpentina en slechts gij kunt het eindelooze smachten koelen, dat mij verteert. „Wanneer zal ik u in de bezaligende oogen zien lieve, lieve Serpentina!” Aldus riep de student Anselmus hardop. „Wat een verachtelijke, onchristelijke naam,” bromde een basstem naast hem, welke die van een huiswaarts-keerenden wandelaar was.

Serpentina heeft u lief en een vreemde betoovering, welker noodlottige draden door vijandige machten gesponnen werden, wordt opgeheven, als zij de uwe wordt en gij als onafwijsbare huwelijksgift, de gouden vaas ontvangt, die haar eigendom is. Maar slechts uit den strijd ontspringt uw geluk in het hoogere leven.

Toen kreet hij in vertwijfeling: „O Serpentina Serpentina, red mij uit dezen helschen nood!” En het was als omwaaiden hem zachte zuchten, die zich rondom de flesch legden als groene, doorzichtige vlierbladeren; het galmen hield op, de verblindende verwarrende schijn was verdwenen en hij ademde lichter. „Ik ben toch ook zèlf alleen de schuld van al mijn ellende, o, heb ik niet tegen ù, lieve, liefste Serpentina! misdreven? heb ik niet een verachtelijken twijfel jegens u gekoesterd? heb ik niet het geloof verloren en daarmede alles, wat mij diep gelukkig maken moest?

Neem u in acht voor de oude, lieve Anselmus, zij is u vijandig gezind, omdat uw kinderlijk-vroom gemoed reeds verscheidene harer booze tooverijen heeft vernietigd. Blijf trouw, trouw aan mij, weldra bereikt gij het doel.” „O, mijn eigen, mijn eigen Serpentina,” riep de student Anselmus, „hoe zou ik u ooit kunnen laten, wat kan ik anders dan u eeuwig liefhebben.”

Uw macht zal ik trotseeren, ik bemin Serpentina tot in eeuwigheid nooit zal ik hofraad worden nooit Veronica meer zien, die mij door u tot het kwade verleidt! Kan de Groene Slang niet de mijne worden, dan wil ik sterven van smart en verlangen! Pak je weg, pak je weg, verachtelijk duivelskind!”

Serpentina was verdwenen en het sloeg zes uur; toen viel het hem als een zwaarte in, dat hij hoegenaamd niets gecopieerd had; bezorgd, wat de archivaris wel zeggen zou, blikte hij neer op het blad en wonderlijk! de copie van het geheimzinnige manuscript was gelukkig ten einde gebracht en hij geloofde, toen hij de teekens scherper beschouwde, Serpentina’s verhaal over haren vader, den lieveling van den geestenvorst Phosphorus in het wonderland van Atlantis, te hebben overgeschreven.

Niet weinig verwonderde Anselmus zich over de vreemd verwonden teekens, en bij het aanschouwen van de vele kleine punten, streken, halen en sierkrullen, die nu eens planten, dan mossen en dan weer diergestalten schenen voor te stellen, wanhoopte hij er bijna aan, dit alles zoo getrouw na te kunnen teekenen. „Vat moed, jonge man!” sprak luid de archivaris, „wanneer gij beproefd geloof en ware liefde bezit, zal Serpentina u helpen.” Zijn stem klonk als luidend metaal en toen Anselmus heftig-geschrokken opkeek, stond archivaris Lindhorst voor hem in de koninklijke gestalte, waarin hij hem bij het eerste bezoek aan het bibliotheekvertrek verschenen was.

Het pijnende van zijn toestand nam voortdurend af en hij begreep, dat Serpentina hem nog liefhad en dat zij het slechts was, die hem het verblijf in het kristal dragelijk maakte. Hij bekommerde zich niet meer om zijn lichtzinnige genooten in het ongeluk, maar richtte al zijn voelen en denken op de beminnelijke Serpentina.

Inderdaad vertelde hij nu heel de wonderlijke historie, van den ongeluksstap in den korf met appelen af tot het ontvlieden der drie goud-groene slangen over het water toe en ook hoe de menschen hem voor dronken of waanzinnig hielden. „Dit alleseindigde de student Anselmus, „heb ik werkelijk gezien, en diep in mijn borst klinkt nog de lichte echo na der lieflijke stemmen, die tot mij spraken; geenszins was het een droom en wil ik niet sterven van liefde en verlangen, dan moet ik aan de goudgroene slangen denken, ofschoon ik aan uw glimlachen, waarde heer archivaris, wel zie, dat u juist deze slangen voor een kweeksel van mijn verhitte en te hoog gestookte verbeelding houdt.” „Niet in het minst,” hernam de archivaris met de grootste kalmte en gelatenheid, „de goudgroene slangen, die u, Mijnheer Anselmus, in den vlierstruik gezien hebt, waren namelijk mijn drie dochters en dat u door de blauwe oogen van de jongste, die Serpentina heet, in liefde ontstoken bent, blijkt nu wel voldoende.

Juist in den nacht, nadat hij Serpentina voor de eerste maal in de gestalte eener wonderlijk lieflijke jonkvrouw aanschouwd had, nadat hem hetwondervol -geheim der verhuwelijking van den Salamander met de Groene Slang was geopenbaard, kwam Veronica hem duidelijker voor oogen, dan ooit.