United States or Guinea ? Vote for the TOP Country of the Week !


Reeds was hij in de nabijheid van den Koselschen tuin, toen de wind onder zijn wijden mantel kwam en de einden uit elkaar dreef, zoodat zij als een paar groote vleugels in de ruimte fladderden en het den student Anselmus, die vol verwondering den archivaris nazag, toescheen, als breidde een groote vogel de vlerken uit tot een snelle vlucht.

Gegroet, tot ziens, morgen om twaalf uur.” De archivaris had den student Anselmus een klein fleschje met goudgeel vocht gegeven en schreed nu haastig heen, zoodat hij in de diepe schemering, die intusschen gezonken was, meer in het dal neder scheen te zweven, dan te gaan.

Voor de poort stopten zij de meegenomen pijpen; griffier Heerbrand klaagde erover geen tonder bij zich te hebben, toen riep archivaris Lindhorst nukkig: „Wat, tonder! hier is vuur, zooveel u wilt.” En tegelijk knipte hij met de vingers, waaruit groote vonken vlogen, die de pijpen spoedig ontstaken. „Ziet u dat scheikundige kunststukje,” zeide de griffier Heerbrand, maar de student Anselmus dacht niet zonder innerlijken huiver aan den Salamander.

Snel schreed de archivaris door den tuin, waar zulk een tumult van zingen, fluiten en spreken doorelkander was, dat de student Anselmus versufte en den Hemel dankte, toen hij zich op straat bevond. Nauwelijks hadden zij eenige schreden gedaan, of zij ontmoetten den griffier Heerbrand, die zich vriendschappelijk bij hen aansloot.

Zoodra archivaris Lindhorst den naam Heerbrand noemde werd het den student Anselmus weder te moede, als stond hij met beide voeten op den grond en als was hij werkelijk de student Anselmus en de voor hem staande persoon de archivaris Lindhorst.

Ja, onder de draken,” vertelde archivaris Lindhorst verder, „eigenlijk geschiedde het uit wanhoop. Gij weet, heeren, dat mijn vader voor zeer kort stierf; het is nu hoogstens driehonderd-vijf-en-tachtig jaar geleden, waarom ik ook nog rouw draag, en die had aan mij, zijn lieveling, een prachtige onyx vermaakt, die mijn broeder absoluut bezitten wilde.

Met uw welnemen, dat is Oostersche bombast, waarde heer archivaris,” zeide de griffier Heerbrand, „en wij verzochten u toch, zooals u dat anders wel pleegt te doen, ons iets uit uw hoogst eigenaardig leven, bijvoorbeeld van uw reis-avonturen en dan iets waarlijk-gebeurds te verhalen.” „Wat wilt gij dan,” antwoordde archivaris Lindhorst, „dat, wat ik daar juist vertel, is het meest werkelijke, dat ik voor ulieden kan opdisschen en het behoort in zekeren zin ook tot mijn leven.

Dus! wanneer het je ernst is, door mijn kunst den archivaris Lindhorst en de groene slang te overwinnen, wanneer het je ernst is, Anselmus als hofraad je man te noemen, verlaat dan bij de eerstkomende dag-en-nachtevening in stilte des avonds om elf uur je vaders huis om naar mij toe te komen; ik zal dan met je naar den kruisweg gaan, die niet ver van hier het veld doorsnijdt, wij bereiden het noodige en je laat je door al het wonderlijke, dat je wellicht zien zult, maar niet verontrusten.

Hadde ik echter geweten, dat de heerlijke liefdeshistorie, waaraan ook ik mijn ontstaan dank, u zoo slecht bevallen zou, dan had ik liever van de verschillende nieuwigheden verteld, waarmede mijn broeder mij gisteren bij zijn bezoek verraste.” „Kom, hoe dat? Hebt u dan een broeder, mijnheer de archivaris? waar is die dan waar woont hij?

Ten laatste betraden zij een groot vertrek, waar de archivaris met omhoog-gewenden blik staan bleef en Anselmus gelegenheid vond zich in den verrukkenden aanblik, dien de sobere versiering dezer zaal bood, te vermeien.