United States or Suriname ? Vote for the TOP Country of the Week !


Sakhib op het kleine grauwe ezeltje, dat in een grooten zak ook nog onze twee koffers draagt. Dan Adil. En dan ik. O, het mooie paard. De sjech is groot. Hij zendt een raspaard. En het paard heeft een veulentje van twee maanden, dat het overal naloopt. Het draagt een blauw kralensnoer om het ranke bruine halsje. Tegen het Booze Oog. En het tiptipt op héél lichte voete-pootjes. Zoo open.

Wij geven hem een Engelschen brief mee, vol van 's mans goede bedoelingen, voor het geval hij door een Engelsche patrouille wordt aangehouden. Een mooien Arabischen brief voor den sjech. De man wapent zich met een dikken stok tegen de jakhalzen. En dan maar loopen. En zoowaar, met den mooien morgen, daar verschijnt Sakhib, de tweede zoon van den sjech. Groot en waardig in een bruin gewaad.

Sakhib is ook getrouwd, en heeft een kind Mohammed. Waar is de kleine Mohammed? Hij is gestorven. Meskien, zeg ik meewarig. Maar Aboe Mohammed berust: min Allah. Aboe Fares heeft nu nog vier vrouwen. Zij wonen in het groote huis te Naälin, waar wij vanmiddag zullen heengaan. Houden zij onder elkander altijd vrede?

Ik vraag naar zijn eigen zonen. Ja, tien. En achttien dochters. Sakhib is ons komen afhalen. En Soliman heb ik bij den Mufti gezien. Nu komt de oudste binnen. Een prachtkerel, die Fares, dat is: Ruiter, heet. Daarom heet Amin ook Aboe Fares, de Vader van Fares. Dat is zoo: de Vader heet hier naar zijn zoon.

En het is de wonderlijke vertelling van Aart van der Leeuw: "Sint-Veit". Omdat het zonnelicht geen tijd kent. De domheid. En het wonder. Sakhib heeft het gezegd. Het bruine moederpaard, dat heet Saäda, de Rijke, is een lief, goed-loopend paard. Het wordt alleen lastig in de buurt van auto's en van motors. Maar die zijn er niet. En men moet het niet slaan. Zelfs niet koozend met het leidsel.

Daarop wij. En op het walletje zitten alle notabelen van het dorp. Al de andere zonen van Aboe Fares komen voor den dag. De kleinste kan nog niet loopen. En ze zijn van allen leeftijd en van alle kleur. Allemaal heel schuw en heel aardig. Ze brengen ons koffie. En Aboe Fares heeft Sakhib, gezegd Aboe Mohammed, een deel van de acht kilo's bonbons medegegeven.

Ver in het Westen, waar de Zee van Jaffa is, verzinkt de zonnebol groot en vurig. Twee zonen en de neef met de zaag blijven te Naälin. Sakhib zal met ons naar Dar Salameh rijden. O, de wondere tijd. Er zijn geen zonneschaduwen meer. En de maneschaduwen nog niet begonnen. Alles één groote teederheid. De herders met de kudden schapen en geiten.

Zijn vader wacht ons half-weg Naälin in zijn landhuis, dat heet Dar Salameh: Woning des Vredes. Hij zendt ons zijn mooiste paard voor mij. Een mooien witten ezel voor Adil. En hij, Sakhib, rijdt een gezellig grauw ezeltje. Wij eten eerst samen. Wij doen dat zonder messen en vorken. Wij breken het brood in groote brokken.

Dan slaat het door. O, als Sakhib maar niets had gezegd! Want wanneer we Ludd voorbij zijn en in de heuvelvlakte komen, dan beginnen de woorden van Sahkib mij te hinderen. En na een langen strijd, die klopt in hart, keel en pols, heb ik het paard een tik gegeven met het leidsel. En het draaft dadelijk op. Een korte, krachtige draf.

Eerst heeft Sakhib op het walletje naast mijn stoel gezeten. Maar hij heeft die eereplaats later afgestaan aan een oom, een broer zijns vaders. Daarnaast de Imam, en daarnaast de Meester. Zij allen prijzen Aboe Fares' wijsheid. Vroeger waren er vele twisten tusschen de vele dorpen. Maar nu Aboe Fares de sjech van allen is, zijn er geene twisten meer. Hij is wijs en zij eeren hem allen.