Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 24 juli 2025


Dank je, dank je.... stamelde zij. Jeanne dekte haar dicht in de dekens en zette zich naast haar neêr. De ruiten schenen in de vensters te klappertanden en heen en weêr geslingerde takken zwiepten er in wanhoop tegen aan. De pendule op den schoorsteen sloeg, kort en hard, drie uur.

Als beestenmanen zwiepten de haarbossen op en vielen over de oogen en rafelden en sloegen uit elkaâr op het schudden en kantelen der hoofden, die rood en gezwollen van drank en pret alle waren doorboord met het zwarte gat van den zingenden mond. Zoo daverden en rolden ze voorbij, langs hem, en walgend rook hij den drankwalm die uit hun kelen rookte.

Eens regende het in een voorjaars-storm, vóor de komst van den zomer; in sabelende scheuten kletsten de droppelen-massaas tegen het glas. Huiveringen zwiepten langs den grond van kiezelsteenen, over het dunne opschietende gras tot aan het hek.

Aan dek van het schip sprak niemand meer een woord. De wind floot. De golven zwiepten en zweepten. Het land was nabij, en bleef verre. De storm duurde voort, van eeuwigheid tot eeuwigheid, geen seconde ging voorbij, zonder den wind. "Laat mij sterven," bad van der Decken. "Hahaha," joelde de storm. De wind dreef hem naar een rots. Te pletter zou 't schip nu loopen. Dit was het einde.

Wij hadden nu de Kriva Rjeka bereikt, die zoo gezwollen was, dat het water de beide oevers overstroomde. Als de zijtakken van de Warda zulke watermassa's aanvoerden van de bergen, dan moest de hoofdrivier gevaarlijk stroomen. Het was volstrekt niet ongevaarlijk over de oude brug te gaan, die bijna onder stond en welker pilaren bedenkelijk zwiepten onder het geweld der opdringende golven.

Ze hadden de zwart-natte parapluies in den anderen hoek gezet, waar ze uitlekten in kringen, plassen van heenmorsend water, zwiepten het nat van hun hoeden, poogden de dreuning der koets en het rammlen der ruiten te overroepen. Ze praatten met druk gebaar over het weer en de vader klaagde zijn nood, uitleggend 't geval van de kool, huilrig van zorg en ellende.

Bloed en schuim was om zijn dikke in een strakken schater verstorven lippen, bloed geronnen op de trommel die bonsde zijn rug. "Ze gaan in ren!" duizelde een schreeuw uit de lichte hoogte. En zij galopten, want de geesels zwiepten. Zij sprongen op wijde vluchtbeenen den naweeënden rhythmus nog.

Ze waren niet slaperig, maar opgewekter in het donker van den winter, dan ooit in den zomer. Ze zaten op de achterpooten als honden, zwiepten den grond met hun staarten, en hijgden heftig, met de tongen ver uit den bek hangende. Achter de wolven slopen de lossen rond, met stijve beenen, en lomp als groote, misvormde katten.

In de verte ruischte de rivier, die we zouden moeten oversteken tusschen de steile afgronden. Later werd dit geluid overstemd door het kletteren van den regen, die weer in stroomen neer begon te vallen. En groote druppels, door den wind voortgejaagd, zwiepten tegen de papieren luiken.

Woord Van De Dag

bakels

Anderen Op Zoek