Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 10 juni 2025
De geheele bovenzijde is als die van een Leeuwerik gekleurd; de veeren zijn roestkleurig grijs en in het midden zwartbruin gestreept; het voorhoofd, een plek vóór het oog, benevens een streep er boven en een er onder zijn wit, zoo ook een streep op den bovenvleugel; de veeren van de onderzijde zijn geelachtig wit, de slagpennen zwart, de stuurpennen zwart, zijdelings en aan de spits wit.
De veeren van de bovendeelen zijn aschgrauw, op den rug met een bruinachtig waas overtogen, op de kruin en in den nek bruinachtig dofzwart, aan de onderzijde wit, aan de zijden van de borst licht roestkleurig; de slagpennen en stuurpennen zijn dof zwartbruin; de smalle buitenvlag van de buitenste stuurpen is wit, de breede binnenvlag vertoont aan de spits een witte, wigvormige vlek van dezelfde kleur, de tweede stuurpen heeft een witte vlek op het midden van de spits.
Het wijfje is 43 cM. lang, waarvan er 12 op den bek en 9 op den staart komen. De lengte van het mannetje bedraagt 3 of 4 cM. minder. De pooten zijn zwart, bij de jongen donkergrauw. De bek is vuil roodgeel, bij de jongen vleeschkleurig, maar steeds bij de spits zwartbruin. De slagpennen zijn zwartbruin, bij den wortel echter wit; de staart is zwart, maar aan de kleinste wortelhelft wit.
Deze Vogel, die de warme gewesten van Noord-, Middel- en Zuid-Amerika bewoont en soms naar Europa afdwaalt, is 19 cM. lang, heeft vleugels van 14 en een staart van 7 cM. Haar kleed is effen donker zwartachtig blauw met sterken purperglans; de slagpennen en staartveeren zijn zwartachtig bruin. De oogen zijn donkerbruin, de pooten purperzwart; de snavel is zwartbruin.
In alle tijden van het jaar komen zij rondom dit eiland overal in grooten getale voor, zoodat alle bewoners van de oostkust van Kamtschatka ieder jaar vleesch en spek in overvloed van deze dieren zouden kunnen krijgen. De huid van de Zeekoe bestaat uit twee lagen: de buitenste is zwart of zwartbruin, één duim dik, en bijna zoo vast als kurkschors, rondom den kop vol groeven, rimpels en gaten.
De zijden van den kop zijn kaneelroodbruin, de staartwortel en de bovendekveeren van den staart iets donkerder, de mantel en de schouders vaalroestbruin, de zijden van den romp van boven met breede, zwarte, iets lager met donkerbruine schaftstrepen; de slagpennen en stuurpennen zijn zwartbruin, de binnenvlag van de beide buitenste stuurpennen heeft breede, witte eindvlekken.
De bovenzijde is zwartbruin, de kleine schouderveeren en vleugeldekveeren zijn met groote, wigvormige, witte eindvlekken geteekend. De handpennen zijn zwart, de zes eerste op het midden van de binnenvlag, met uitzondering van de eerste en de zesde ook op de buitenvlag, met groote, eivormige, witte vlekken versierd.
Aan de bovenzijde van den kop, op den rug en aan den wortel van den staart is de haarkleur een mengsel van grijs en zwart. Aan de geheele onderzijde heeft de vacht een vuil witachtig grijze kleur. De kleur van de fladderhuid wisselt af van zwartbruin tot kastanjebruin aan de bovenzijde, de randen zijn licht aschgrauw, de onderzijde is grijs met een eenigszins geelachtige tint. De staart is zwart.
Vorm en maaksel der woningen zijn nog geheel die der kampen, lage, lange hallen van gerstestroo en geitenhaar, zwartbruin en onaanzienlijk.
Het gewei rust op een korten rozenstok ("gewas"); het is enkelvoudig vertakt, heeft vele spitsen en staat rechtop. De stangen maken van haar oorsprong af een tamelijk sterke bocht, in dezelfde richting als het voorhoofd, naar achteren en naar buiten; van boven krommen zij zich weder in een flauwe bocht naar binnen, zoodat de uiteinden eenigszins naar elkander toegekeerd zijn. Van onderen ontspringt aan de voorzijde, van de stang de "oogspits", die eerst naar voren en verder op naar boven gericht is; hierboven, nu eens wat naderbij, dan weer wat verder af, komt de "ijsspits" te voorschijn; van het midden van de stang gaat de "middelspits" uit; aan het einde bevindt zich de "kroon", uit verscheidene spitsen bestaande, welker plaatsing en grootte op verschillenden leeftijd en ook wel bij individuën van gelijken ouderdom veel verscheidenheid aanbiedt. De stangen zijn rond, maar oneffen, met meer of minder knobbeltjes (parels) bezet (vooral aan de onderste gedeelten) en met talrijke, deels rechte, deels gekronkelde, overlangsche groeven voorzien. De toppen der spitsen zijn glad afgeslepen en vuil wit of geelachtig van kleur; terwijl het gewei overigens al naar de plantensappen waarmede het in aanraking kwam allerlei tinten van bruin, van licht runkleurig tot zwartbruin, kan vertoonen. Een flink gewei weegt 5
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek