Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 3 mei 2025
Kort en goed: zoo zeer is elke gemeenschap, elke verbintenis in 't leven zonder mij onaangenaam of onzeker, dat noch een volk zijn vorst, noch een heer zijn slaaf, noch een dienstmeisje haar meesteres, noch een leeraar zijn leerling, noch de eene vriend den ander, noch een verhuurder zijn huurder, noch de eene huisgenoot of gast den ander langer zou kunnen verdragen, zoo zij zich niet nu eens beurtelings in elkander vergisten, dan weer elkander vleiden, nu eens met overleg een oog toedrukten, dan weer elkander een weinig honig der dwaasheid om den mond smeerden.
Ten minste verhaalde men my en elkander somwijlen van landloopers, die een zalf machtig waren, waarmeê zy zich smeerden, en dan ieder onzichtbaar wierden, of die geesten bezworen hadden, die hen wegvoerden. "Maar ik had hun toegezegd, voor hun oog op te gaan, niet te verdwijnen, en dit, met een luchtbal, en niet door het middel van geesten.
Daarvan aten ze elk twee tellooren. Nadatum kwam er een varkensgebraad op met spinazie en bloemende patatten, die 'ne smaak en 'ne weêrsmaak hadden. Er was veel mostaard bij, om goed te kunnen drinken. Nadien smulden zij elk een half dozijntje koekebakjes die naar eieren en kaneel roken, en zij smeerden er nog boter, siroop en suiker over.
«Ik krijg de koningsdochter!» riepen zij allebei, en zoo gaf hun oude vader ieder van hen een prachtig paard. Hij, die het woordenboek en het dagblad van buiten kende, kreeg een zwart paard; hij, die met de gildewetten bekend was, kreeg een wit paard, en daarop smeerden zij de hoekjes van hun mond met traan in, opdat deze heel buigzaam zou worden.
Ze ging naar de keuken haar kleed uitdoen, en kwam terug in de lentekamer in een blauwbaaien rok en een rood slaaplijf, waaruit hare dikke armen spannend en blinkendvet uitkwabberden. En zij dronken koffie, smeerden de plattekees twee vingeren dik op de lange boterhammen, dopten de ramenetsriekende radeskes in de kees en in het zout, en smakten en klakten lijk twee zuigende kinderen.
Zij smeerden stokken in met pik en zwavel, staken die in brand en wierpen die het hout achterna. Thucydides zegt, dat nooit zulk een brand door menschenhanden was aangestoken. Er zou voor de Plataeërs geen redding mogelijk zijn geweest, indien niet een plotselinge storm de vlammen had gedoofd.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek