Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 19 mei 2025


En vóór haar grootvader en de baroenen het haar konden verhinderen, was zij met Gawein vooruit gesneld, was hen vóór gesneld, alle de poorten uit, alle de bruggen over, tot zij, het hondje aankeffende achter zich, gekomen was op den weg, waar langs de dwerg voerde zijn kar, met het mizerabele, verminkte paard. Lancelot! riep Gawein. Gawein! riep Lancelot. Wij zochten u!

Hij zette, vóór, garsoenen schoten op de paarden toe Lancelot en Lionel hem konden verhinderen, zijn voet op de Kar... Er was als donder en weêrlicht uit blauwe lucht; de dwerg grinnikte; angstig hinnikte het mizerabele paard.... In de Kar lag Gawein... En wrong zich, gebonden, de kleêren verscheurd. Tusschen Lancelot en Lionel stond wankelend Gwinebant. Hij was heel bleek.

Maar de vreeslijke boeven riepen, dat zij hun ezel geven wilden voor meel, want dat zij honger leden, dat zij voor een kleinen zak meel hun ezel geven wilden... De opzichter naderde met zijn slaven en klaarblijkelijk gevoelde dat molenaarsvolk walging van de drie mizerabele verworpelingen zoo als zij, de wilde-mannen, bijna schuw waren dichter te naderen waar werkelijke menschwezens woonden.

Hevig kermde Gawein en wrong zich, wrong zich op de Kar... Hij wrong zich van de tooverpijn, die hem met scheuten schoot door de leden maar hij kermde vooral want meer dan kermen was zijn klagen niet omdat hij, vóór het mizerabele paard, dat de Kar trok... Ysabele zag gaan met Gwinebant, zijn jongen gezel, dien hij wel minde...

Zij waren meestal half geschoren het hoofdhaar, om hen herkenbaar te houden zoo zij poogden te vluchten, gemuilband opdat zij geen meel of graan zouden eten, gebrandmerkt bovendien op het voorhoofd met getallen en letters: de sporen van herhaalde geeseling waren rauw en violet zichtbaar over hunne ruggen onder de lompen, die bedekten nauwlijks hunne ellendige naaktheden; zware ijzeren ringen bezwaarden hen om beide enkels en geheel grauw-wit waren zij bestoven met meel, als waren zij mizerabele, afgeleefde worstelaars, die zich met zand zouden hebben ingewreven om hun laatsten strijd uit te strijden.

De dwerg rukte, op het lamoen van de Kar gezeten, de teugels; het mizerabele paard trok aan.... Stortregen viel neêr.... Ik ben zot maar van de burchten wijs! grinnikte de dwerg. Wat was de vië schoon en goed, meende Gawein; wat was te ademen reeds zaligheid, want was te beminnen niet het Paradijs voor wie meent, dat hij bemind wordt!

Woord Van De Dag

vastwerkt

Anderen Op Zoek